Opdracht: Doe samen de opdracht op het werkblad.
Cursist A zegt: 'Zet een streep onder het potlood.'
Cursist B zet een streep onder het potlood: het potlood
Cursist B zegt: 'Zet een kruisje voor het boek.'
Cursist A zet een kruisje voor het boek: x het boek
Klaar? Werk dan in je boek.