Clase 8. C1 Unidad 2. Gramática

• Spaans
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 1

¡Bienvenidos chicos y chicas!

Martes, 15 de octubre de 2024

¿Qué vamos a hacer hoy?

1. Somtoday.
2. Objetivos para la clase de hoy.
3. Repasamos el vocabulario de la unidad 2
4. Seguimos con la unidad 2. Gramática
5. Final de la clase: ¿Qué hemos aprendido hoy?
   

Aan het einde van dit hoofdstuk:

Leerdoelen

- Ik ken de namen van Spaanstalige landen en nationaliteiten.

- Ik kan de dagen van de week in het Spaans zeggen.

- Ik ken de namen van een aantal schoolvakken in het Spaans.

- Ik kan het werkwoord “ser” en “llamarse” in het meervoud vervoegen.

- Ik ken het meervoud van zelstandige naamwoorden in het Spaans.

- Ik kan tot met 100 tellen in het Spaans.

- Ik ken de aanwijzende voornaamwoorden in het Spaans.

Aan het einde van dit hoofdstuk:

Succescriteria's

- Ik ken de namen van 5 Spaanstalige landen.

- Ik kan 5 nationaliteiten in het Spaans zeggen.

- Ik kan vragen waar iemand woont en vertellen waar ik zelf woon.

- Ik kan 5 schoolvakken in het Spaans benoemen.

- Ik kan voorstellen om iets te gaan doen in het Spaans.

- Ik kan vertellen wat ik leuk/niet leuk vind.

- Ik ken alle woorden van unidad 2 en de frases claves

Repasamos el vocabulario de la unidad 2

U2 Gramática

1) werkwoord ser

2) meervoud

3) bijvoeglijke naamwoorden

4) aanwijzende voornaamwoorden

Persoonlijke voornaamwoorden

yo - tú - él - ella - usted - nosotros(-as) - vosotros(-as) - ellos - ellas - ustedes

1. José y yo (José en ik) = nosotros (wij)

2. Mi madre y tú (mijn moeder en jij) = vosotros (jullie)

3. Mis hermanos (mijn broers) = ellos (ze mv)

4. Yo (meisje) y mis amigas = nosotras 

Weet jij de persoonsvormen in het Spaans? Koppel de juiste Nederlandse betekenis eraan. 

Doe daarna het zelfde met de rode kaartjes. (Weet je een woord niet? zoek het op!)

YO

TÚ

ÉL, ELLA, USTED

NOSOTROS, NOSOTRAS

VOSOTROS, VOSOTRAS

ELLOS, ELLAS, USTEDES

ik

jij

María y Pepe

zij (mv)

u 

wij

hij

jullie

zij

mi hermano y yo

u (mv)

Isabel y tú

Juan

señor Collantes

verbo ser - ww zijn

ik ben	soy
jij bent	eres
hij/zij/u/het is	es
wij zijn	somos
jullie zijn	sois
zij zijn	son

Sleep de blauwe woorden naar de gele woorden!

yo

tú

él, ella, usted

nosotros

vosotros

ellos, ellas, ustedes

soy

eres

es

somos

sois

son

Sleep het antwoord naar de juiste plek!

3.  Vosotros...........españoles.

1. María.........una chica muy inteligente.

2. Yo y Carlos................amigos.

5. Tú...........muy guapo.

4. María y Marta.................alumnas.

6. Yo.....profesor de español.

soy

eres

son

sois

somos

es

¡Hola! yo __________ Francis. 

Juan vive en España.
Él ___________ español. 

Ana y Carlos _______________ amigos. 

¿De dónde ___________ tú?

Nosotros _____ de Barcelona.

soy

es

son

eres

somos

Mis amigos..................de Guatemala.

1. son
2. sois
3. eres
4. somos

Vosotras............las amigas de Laura.

1. son
2. sois
3. eres
4. somos

Juan y yo .............amigos.

1. son
2. sois
3. eres
4. somos

¿...........(tú) español?

1. soy
2. es
3. eres
4. sois

Mi hermana........... holandesa.

1. soy
2. es
3. somos
4. son

el plural - het meervoud

REGELS:

1. Eindigt een woord op een klinker (a/e/i/u/o) + s

Voorbeeld: la casa (het huis) - las casas (de huizen)

2. Eindigt een woord op een medeklinker + es

Voorbeeld: el profesor (de leraar) - los profesores (de leraren)

Zet in het meervoud:
el alumno

Zet in het meervoud:
la profesora

Zet in het meervoud:
el reloj

Zet in het meervoud:
el estudiante

Bijvoeglijk naamwoord

1. Het zegt iets over het zelfstandig naamwoord.

2. In het Spaans past het zich aan aan mannelijk / vrouwelijk / enkelvoud / meervoud.

3. In het Spaans staat het bijvoeglijk naamwoord achter het zelfstandig naamwoord.

Voorbeeld: wit = blanco

la casa blanca - las casas blancas

4. Voor de volledige uitleg; bekijk het filmpje!

0

Zinnen in het meervoud zetten

Regels:

1. klinker + s / medeklinker + es (NIET voor werkwoorden)

2. vergeet niet het lidwoord aan te passen (el - los / la -las)

3. vergeet niet om ook het ww aan te passen!

Voorbeeld:

El libro es bonito. - Los libros son bonitos.

(Het boek is mooi. -De boeken zijn mooi.)

1. Mi amigo es español.

2. Ella es estudiante.

3. El libro es interesante.

4. Usted es profesor.

5. El alumno es chileno (uit Chili).

6 . La casa es bonita (mooi).

De aanwijzende voornaamwoorden in het Spaans 

DIT, DEZE worden gebruikt voor iets dat dichtbij is.

Este, Esta, Estos, Estas

DIE, DAT worden gebruikt voor iets dat ver weg is.

Ese, Esa, Esos, Esas 

... teléfono móvil es azul.
A: Esta B: Este C: Estas D: Estos

1. Esta
2. Este
3. Estas
4. Estos

... chicas son de Cuba.
A: Esta B: Este C: Estas D: Estos

1. Esta
2. Este
3. Estas
4. Estos

...diccionarios son españoles.
A: Esta B: Estas C: Este D: Estos

1. Esta
2. Estas
3. Este
4. Estos

... ordenadores son grandes.
A: Esta B: Estas C: Este D: Estos

1. Esta
2. Estas
3. Este
4. Estos

... coche es verde.
A: Esta B: Estas C: Este D: Estos

1. Esta
2. Estas
3. Este
4. Estos

Verplichte opdrachten:

TB (in de klas) Unidad 2. Gramática

Opdracht 1 t/m 4

WB (huiswerk) Unidad 2. Gramática

1, 2, 4, 5, 6, en 9 t/m 11

Si terminas/Als je klaar bent?

Woorden leren unidad 2 (vanaf "mirar"t/m "el modelo")

Frases claves unidad 2

Optionele opdrachten:

(verdieping / verbreding)

WB Unidad 2 Gramática

3, 8, 12 t/m 14

¿Cómo has trabajado hoy en clase?

😒🙁😐🙂😃

Na deze les, 

wil ik...

de uitleg nog 1 keer horen

meer voorbeelden krijgen

meer oefeningen maken

de leerstof thuis nog even bekijken

overgaan naar nieuwe leerstof

nog meer te weten komen over de leerstof

niet meer te weten komen over de leerstof

nog iets anders (vul de vraag op de volgende slide in)

Nog iets anders, namelijk...

0