3.5 Woorden klas 1 mavo
1 / 27
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
de aanleiding
A
de reden, de oorzaak
B
de ziekelijke angst
Slide 2 - Quizvraag
zodra
A
toch, namelijk
B
zo gauw als
Slide 3 - Quizvraag
afgunstig
A
zenuwachtig
B
jaloers
Slide 4 - Quizvraag
weigeren
A
maken
B
niet doen, niet accepteren
Slide 5 - Quizvraag
beangstigend
A
waar je bang van wordt
B
doeltreffend, met de bedoelde uitwerking
Slide 6 - Quizvraag
de vrees
A
de ziekelijke angst
B
de angst
Slide 7 - Quizvraag
effectief
A
doeltreffend, met de bedoelde uitwerking
B
zonder na te denken, zoals het in je opkomt
Slide 8 - Quizvraag
vóórkomen
A
zorgen dat het niet gebeurt
B
gebeuren
Slide 9 - Quizvraag
ervaren
A
voelen, beleven, meemaken
B
maken
Slide 10 - Quizvraag
voorkómen
A
zorgen dat het niet gebeurt
B
gebeuren
Slide 11 - Quizvraag
extreem
A
heel erg, uitzonderlijk
B
uitzonderlijk, waar er maar één van is
Slide 12 - Quizvraag
het vermogen
A
1. het kunnen van iets, de kracht
2. rijkdom, geld, bezit
B
de reden, de oorzaak
Slide 13 - Quizvraag
de fobie
A
de angst
B
de ziekelijke angst
Slide 14 - Quizvraag
uniek
A
uitzonderlijk, waar er maar één van is
B
ondertussen
Slide 15 - Quizvraag
gevleid
A
vereerd, trots
B
zonder na te denken, zoals het in je opkomt
Slide 16 - Quizvraag
spontaan
A
zonder na te denken, zoals het in je opkomt
B
heel erg, uitzonderlijk
Slide 17 - Quizvraag
produceren
A
maken
B
doen alsof het er niet is
Slide 18 - Quizvraag
glunderen
A
kijken of het klopt, controleren
B
stralend glimlachen
Slide 19 - Quizvraag
nerveus
A
zenuwachtig
B
jaloers
Slide 20 - Quizvraag
hoewel
A
zo gauw als
B
ook al, ondanks het feit dat
Slide 21 - Quizvraag
negeren
A
doen alsof het er niet is
B
zorgen dat het niet gebeurt
Slide 22 - Quizvraag
immers
A
toch, namelijk
B
ondertussen
Slide 23 - Quizvraag
nauw
A
1. sterk, hecht
2. smal, krap
3. precies
B
zenuwachtig
Slide 24 - Quizvraag
inmiddels
A
toch, namelijk
B
ondertussen
Slide 25 - Quizvraag
de nakomeling
A
het kind, het nageslacht
B
de angst
Slide 26 - Quizvraag
inspecteren
A
voelen, beleven, meemaken
B
kijken of het klopt, controleren
