In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 60 min
Onderdelen in deze les
Planning voor de les:
4 minuten: binnenkomst, welkom en spullen voor.
10 minuten: voorkennis testen
1 minuut: leerdoelen en huiswerk
25 minuten: uitleg
20 minuten: aan het werk!
Slide 1 - Tekstslide
Op mijn spaarrekening staat € 100. Is dit chartaal geld of giraal geld?
A
chartaal
B
giraal
C
geen van beide
D
beide
Slide 2 - Quizvraag
Wat is een ander woord voor contant geld?
A
giraal geld
B
chartaal geld
Slide 3 - Quizvraag
Het kopen van een spijkerbroek bij de H&M is ...
A
directe ruil.
B
indirecte ruil.
Slide 4 - Quizvraag
Je wilt over 2 jaar een auto kopen die nu €13.940,- kost. Je hebt nog steeds €9.500,- gespaard. Neem aan dat de prijs van de auto over 2 jaar 10% gestegen is. Hoeveel moet je dan maandelijks opzijleggen?
Slide 5 - Open vraag
Uitwerking
€13.940 / 100 = €139,40 x 10% = €1394,00
€13.940 + €1394,00 = €15.334,00
€15.334,00 - €9.500 = €5.834,00
€5.834,00 / 24 maanden = €243,08 per maand
Slide 6 - Tekstslide
Wat is dividend?
Slide 7 - Open vraag
Jan wil een auto kopen. De auto die hij wil kopen kost nu € 18.000. Hij kan dit bedrag lenen. Hij moet dan een maandbedrag van € 545 betalen voor 3 jaar. Hij kan ook sparen. Daar doet hij 3 jaar over. De verwachte prijsstijging voor auto’s is € 12% voor deze drie jaar. Hoe hoog is de rente die Jan in totaal moet betalen?
Slide 8 - Open vraag
Uitwerking
Jan moet €545,00 per maand betalen voor 3 jaar (36 maanden)
€545,00 x 36 maanden = €19.620,00
€19.620 - €18.000 = €1620,00
Slide 9 - Tekstslide
Jan wil een auto kopen. De auto die hij wil kopen kost nu € 18.000. Hij kan dit bedrag lenen. Hij moet dan een maandbedrag van € 545 betalen voor 3 jaar. Hij kan ook sparen. Daar doet hij 3 jaar over. De verwachte prijsstijging voor auto’s is € 12% voor deze drie jaar. Hoeveel kost de auto over 3 jaar?
Slide 10 - Open vraag
Uitwerking
De prijs stijgt met 12%
€18.000 / 100% = €180 x 12% = €2.160,00
€18.000 + €2.160 = €20.160,00
Slide 11 - Tekstslide
Als iemand een product koopt dat hij in termijnen betaalt, maar waarvan hij al meteen eigenaar is, noemt men dit
A
koop op afbetaling
B
financial lease
C
huurkoop
D
uitgestelde betaling
Slide 12 - Quizvraag
Wanneer ben je eigenaar bij leasing?
A
Bij levering
B
Als alle termijnen zijn betaald
C
Nooit
D
Als het contract afloopt
Slide 13 - Quizvraag
Leerdoelen:
1. Je kent de stof van hoofdstuk 2
HUISWERK: Heel hoofdstuk 2
Slide 14 - Tekstslide
Paragraaf 4
Risico's van beleggen!
Slide 15 - Tekstslide
Beleggen
Je steekt je geld dan bijvoorbeeld in aandelen, waarbij je verwacht dat ze meer waard zullen worden.
Je kunt ook geld verliezen wanneer de koers gaat dalen.
Slide 16 - Tekstslide
0
Slide 17 - Video
Overzicht
Opbrengst aandelen:
Dividend, koersstijging (waardestijging) van een deel
Rendement obligaties:
Rente
Rendement
Opbrengst (= winst)
Rendement spaarrekening:
Rente
Slide 18 - Tekstslide
Had je in een week net zo veel kunnen verdienen met een spaarrekening?
A
Ja
B
Nee
Slide 19 - Quizvraag
Beleggingsfonds
Bijna elke grote bank heeft een eigen beleggingsfonds.
Je kunt hier aandelen van kopen.
Je geld wordt verdeeld over allerlei aandelen.
Je loopt hierbij minder risico.
Mensen met verstand van aandelen, beleggen dan voor jou.
Slide 20 - Tekstslide
Dividend
Winst uit je aandelen noem je dividend.
Slide 21 - Tekstslide
De koers van aandelen
De koers kan omlaag gaan, dan maak je verlies.
De koers kan omhoog gaan, dan maak je winst.
Slide 22 - Tekstslide
Obligaties
Als je in obligaties belegt, leen je geld uit aan een onderneming of de overheid.
Je krijgt jaarlijks vaste rente, en je krijgt je geld aan het eind van de looptijd terug.
Je kunt ze voor die tijd wel verkopen, dan krijg je de waarde van dat moment.
Met obligaties loop je minder risico.
Slide 23 - Tekstslide
Obligatie = schuldbewijs
Kenmerken?
1. hoger rente percentage dan
bij een spaarrekening
2. weinig risico
Slide 24 - Tekstslide
Paragraaf 5
Lenen en betalen!
Slide 25 - Tekstslide
Sparen achteraf:
Je kunt geld lenen voor een dure aankoop.
Je kunt een lening ook gebruiken om tegenvallers op te vangen.
Je moet het geld natuurlijk wel terug betalen.
Je kunt zeggen dat lenen hetzelfde is als sparen achteraf. Een lener betaalt de aankopen van vandaag met het geld dat nog verdiend moet worden.
Slide 26 - Tekstslide
Hogere inkomsten en inflatie:
Als je denkt dat je in de toekomst meer gaat verdienen, maakt dat lenen aantrekkelijk.
Ook het vooruitzicht op inflatie maakt lenen aantrekkelijker: hoe eerder je iets koopt, des te lager de prijs.
Slide 27 - Tekstslide
Vragers en aanbieders van geld:
Spaarders en leners heb je onder:
- Consumenten
- Producenten
- Overheid
Spaarders zijn aanbieders van geld. Leners zijn vragers naar geld.
Banken zijn dus bemiddelaars tussen vragers en aanbieders van geld.
Slide 28 - Tekstslide
De persoonlijke lening:
Een lening kan in de vorm van een persoonlijke lening.
Zo'n lening betaal je in termijnen.
Een termijn bestaat uit:
Aflossing
Rente
Termijn
Een termijn is het bedrag dat de lener elke maand moet betalen.
Slide 29 - Tekstslide
Persoonlijke lening
termijnbedrag x aantal maanden = totale kosten
totale kosten - lening = kredietkosten (rente)
Slide 30 - Tekstslide
Oppassen met lenen:
Als je maandelijkse termijn voor een lening niet kunt missen, kun je beter niet lenen. Als de termijn iets te hoog is, kun je de looptijd van de lening verlengen.
Slide 31 - Tekstslide
Paragraaf 6
Kopen op krediet!
Slide 32 - Tekstslide
Kopen op krediet
Je betaalt niet alles in 1 keer
Je betaalt in termijnen
Slide 33 - Tekstslide
Vormen van kopen op krediet
Een zeer veel voorkomende vorm van kopen op krediet is kopen op afbetaling.
Vaak betaal je dan een deel, bv 20% aan en de resterende 80% betaal je in termijnen terug. Er zijn twee vormen van koop op afbetaling die je moet kennen:
1. de standaard koop op afbetaling
2. huurkoop
Slide 34 - Tekstslide
verschil koop op afbetaling en huurkoop
Er is een belangrijk verschil tussen beide vormen van koop op afbetaling. Bij de gewone koop op afbetaling word je meteen eigenaar van het product als het geleverd wordt. Je koopt bv. een wasmachine op afbetaling en je wordt dan eigenaar als hij thuis wordt bezorgd . Als je na een tijdje niet meer kan terugbetalen heeft de winkelier een probleem. Hij zal uiteindelijk een deurwaarder moeten inschakelen om zijn geld te krijgen..
Een probleem voor de verkoper dus....
Slide 35 - Tekstslide
huurkoop
Bij huurkoop gaat het anders.... Ook hier koop je op afbetaling en moet je een deel eerst aanbetalen. Maar... je wordt pas eigenaar als je alles hebt betaald! Tot die tijd blijft de verkoper eigenaar en kan hij het product terughalen. Je krijgt dan je betaalde termijnen natuurlijk niet terug. Je hebt het product eigenlijk tot die tijd gehuurd. Veel auto's en andere dure consumptiegoederen worden zo verkocht.
Bij deze vorm van koop op afbetaling is er veel minder risico voor de verkoper.
Slide 36 - Tekstslide
Kopen op krediet
Je moet dus wel je schuld aflossen
En niet maar blijven kopen
Dan krijg je schulden
Slide 37 - Tekstslide
Kopen op krediet
Is heel duur
Bedrijven vragen hoge rente
Slide 38 - Tekstslide
Kopen op krediet
Leasing:
Je wordt GEEN eigenaar, alleen gebruiker
Verkoper vraagt vergoeding voor gebruik
Slide 39 - Tekstslide
Aan de slag!
Wat? Leren voor de toets of werken aan je PO
Hoe? In de online leeromgeving
Hulp? De docent (tijdens de les), je laptop en je medestudent.
Tijd? Tot de timer op 0 staat of de opdrachten af zijn