Les 09-11-2020, herhaling H2 deel 2

Planning voor de les:
4 minuten: binnenkomst, welkom en spullen voor.
10 minuten: voorkennis testen
1 minuut: leerdoelen en huiswerk
25 minuten: uitleg 
20 minuten: aan het werk!

1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Planning voor de les:
4 minuten: binnenkomst, welkom en spullen voor.
10 minuten: voorkennis testen
1 minuut: leerdoelen en huiswerk
25 minuten: uitleg 
20 minuten: aan het werk!

Slide 1 - Tekstslide

Op mijn spaarrekening staat € 100.
Is dit chartaal geld of giraal geld?
A
chartaal
B
giraal
C
geen van beide
D
beide

Slide 2 - Quizvraag

Wat is een ander woord voor contant geld?
A
giraal geld
B
chartaal geld

Slide 3 - Quizvraag

Het kopen van een spijkerbroek bij de H&M is ...
A
directe ruil.
B
indirecte ruil.

Slide 4 - Quizvraag

Je wilt over 2 jaar een auto kopen die nu €13.940,- kost.
Je hebt nog steeds €9.500,- gespaard. Neem aan dat de prijs van de auto over 2 jaar 10% gestegen is. Hoeveel moet je dan maandelijks opzijleggen?

Slide 5 - Open vraag

Uitwerking
€13.940 / 100 = €139,40 x 10% = €1394,00
€13.940 + €1394,00 = €15.334,00


€15.334,00 - €9.500 = €5.834,00
€5.834,00 / 24 maanden = €243,08 per maand

Slide 6 - Tekstslide

Wat is dividend?

Slide 7 - Open vraag

Jan wil een auto kopen. De auto die hij wil kopen kost nu € 18.000. Hij kan dit bedrag lenen. Hij moet dan een maandbedrag van € 545 betalen voor 3 jaar. Hij kan ook sparen. Daar doet hij 3 jaar over. Hoe hoog is de rente die Jan in totaal moet betalen?

Slide 8 - Open vraag

Uitwerking
Jan moet €545,00 per maand betalen voor 3 jaar (36 maanden)
€545,00 x 36 maanden = €19.620,00
€19.620 - €18.000 = €1620,00

Slide 9 - Tekstslide

Jan wil een auto kopen. De auto die hij wil kopen kost nu € 18.000. Hij kan dit bedrag lenen. De verwachte prijsstijging voor auto’s is € 12% voor deze drie jaar. Hoeveel kost de auto over 3 jaar?

Slide 10 - Open vraag

Uitwerking
De prijs stijgt met 12%
€18.000 / 100% = €180 x 12% = €2.160,00
€18.000 + €2.160 = €20.160,00

Slide 11 - Tekstslide

Als iemand een product koopt dat hij in termijnen betaalt, maar waarvan hij al meteen eigenaar is, noemt men dit
A
koop op afbetaling
B
financial lease
C
huurkoop
D
uitgestelde betaling

Slide 12 - Quizvraag

Wanneer ben je eigenaar bij leasing?
A
Bij levering
B
Als alle termijnen zijn betaald
C
Nooit
D
Als het contract afloopt

Slide 13 - Quizvraag

Leerdoelen:
1. Je kent de stof van hoofdstuk 2

HUISWERK: Heel hoofdstuk 2

Slide 14 - Tekstslide

Paragraaf 4
Risico's van beleggen!

Slide 15 - Tekstslide

Beleggen
Je steekt je geld dan bijvoorbeeld in aandelen, waarbij je verwacht dat ze meer waard zullen worden. 

Je kunt ook geld verliezen wanneer de koers gaat dalen. 

Slide 16 - Tekstslide

Overzicht
Opbrengst aandelen:
Dividend, koersstijging (waardestijging) van een deel
Rendement obligaties:
Rente
Rendement
Opbrengst (= winst)
Rendement spaarrekening:
Rente

Slide 17 - Tekstslide

Had je in een week net zo veel kunnen verdienen met een spaarrekening?
A
Ja
B
Nee

Slide 18 - Quizvraag

Beleggingsfonds
  • Bijna elke grote bank heeft een eigen beleggingsfonds.
  • Je kunt hier aandelen van kopen. 
  • Je geld wordt verdeeld over allerlei aandelen. 
  • Je loopt hierbij minder risico.
  • Mensen met verstand van aandelen, beleggen dan voor jou. 

Slide 19 - Tekstslide

Dividend
  • Winst uit je aandelen noem je dividend. 

Slide 20 - Tekstslide

De koers van aandelen
De koers kan omlaag gaan, dan maak je verlies.
De koers kan omhoog gaan, dan maak je winst.

Slide 21 - Tekstslide

Obligaties
  • Als je in obligaties belegt, leen je geld uit aan een onderneming of de overheid. 
  • Je krijgt jaarlijks vaste rente, en je krijgt je geld aan het eind van de looptijd terug. 
  • Je kunt ze voor die tijd wel verkopen, dan krijg je de waarde van dat moment. 
  • Met obligaties loop je minder risico. 

Slide 22 - Tekstslide

Paragraaf 5
Lenen en betalen!

Slide 23 - Tekstslide

Sparen achteraf:
Je kunt geld lenen voor een dure aankoop. 
Je kunt een lening ook gebruiken om tegenvallers op te vangen.
Je moet het geld natuurlijk wel terug betalen.

Je kunt zeggen dat lenen hetzelfde is als sparen achteraf. Een lener betaalt de aankopen van vandaag met het geld dat nog verdiend moet worden. 

Slide 24 - Tekstslide

Hogere inkomsten en inflatie:
Als je denkt dat je in de toekomst meer gaat verdienen, maakt dat lenen aantrekkelijk. 

Ook het vooruitzicht op inflatie maakt lenen aantrekkelijker: hoe eerder je iets koopt, des te lager de prijs. 

Slide 25 - Tekstslide

De persoonlijke lening:
Een lening kan in de vorm van een persoonlijke lening. 
Zo'n lening betaal je in termijnen. 

Een termijn bestaat uit:
  • Aflossing
  • Rente
Termijn
Een termijn is het bedrag dat de lener elke maand moet betalen. 

Slide 26 - Tekstslide

Persoonlijke lening

termijnbedrag x aantal maanden = totale kosten


totale kosten - lening = kredietkosten (rente)



Slide 27 - Tekstslide

Paragraaf 6
Kopen op krediet!

Slide 28 - Tekstslide

Vormen  van kopen op krediet
1. de standaard koop op afbetaling
2. huurkoop
3. leasing

Slide 29 - Tekstslide

Aan de slag!
Wat? Maak de opdrachten van hoofstuk 2
Hoe? In de online leeromgeving
Hulp? De docent (tijdens de les), je laptop en je medestudent.
Tijd? Tot de timer op 0 staat of de opdrachten af zijn
Uitkomst? Je hebt geoefend met de leerstof.
Klaar? Ga verder met een ander vak 

timer
20:00

Slide 30 - Tekstslide