2 g les 1

Welkom!
Lesdoel: 
- je leert van eventuele fouten in het GPW;
- je leert hoe een cryptogram opgelost kan worden. 

1. Resultaten GPW.
2. Cryptogram. Hoe werkt het?
Proberen!
3. Kahoot spreekwoorden.
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 22 slides, met tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Welkom!
Lesdoel: 
- je leert van eventuele fouten in het GPW;
- je leert hoe een cryptogram opgelost kan worden. 

1. Resultaten GPW.
2. Cryptogram. Hoe werkt het?
Proberen!
3. Kahoot spreekwoorden.

Slide 1 - Tekstslide

Bekijk elk woord afzonderlijk.
Kijk niet enkel naar de vreemde omschrijving als één geheel, maar ontleed elk woord uit de zin op zijn betekenissen, synoniemen en homoniemen om op die manier tot de juiste oplossing te komen. Soms zit de niet-cryptische omschrijving van het woord gewoon in de omschrijving verborgen. Kijk dan naar de rest van de zin om zo het juiste synoniem te kiezen.

Bijvoorbeeld: Is de dupe van rokers. 
Bijvoorbeeld: Gevaarlijk zo’n verbinding.

Slide 2 - Tekstslide

Is de dupe van rokers. = Pisang? Pineut? Sigaar? Sigaar!

Gevaarlijk zo’n verbinding = Link (gevaarlijk = link en verbinding = link)  

Slide 3 - Tekstslide

Dubbele betekenis
Woordspelingen kunnen je op het verkeerde been zetten, denk dus altijd iets verder door. Trek de hele omschrijving uit elkaar en bekijk ze woord per woord.
Bijvoorbeeld: Wegwerkzaamheden. = ontslag (De werkzaamheden zijn verdwenen)

Een vraagteken achter de omschrijving wijst er vaak op dat de omschrijving puur cryptisch bedoeld is.

Bijvoorbeeld: Slapend keukengerei? 

Slide 4 - Tekstslide

Slapend keukengerei? = Mafketel

Slide 5 - Tekstslide

Anagram
Hints als ‘door elkaar’, ‘verdraaid’ of ‘verwarring’ kunnen wijzen op anagrammen. Dat betekent dat het woord dat je zoekt verborgen zit in de omschrijving. Je kan een anagram vormen uit de letters van een ander woord, maar in een andere volgorde.

Bijvoorbeeld: Door elkaar komen er dertien binnen.

Slide 6 - Tekstslide

Bijvoorbeeld: Door elkaar komen er dertien binnen. = Intrede

Slide 7 - Tekstslide

Woordhakken
Soms is een woord in twee (of meer) delen opgesplitst en zijn die delen apart omschreven. Meestal zit er dan ook een verwijzing in naar de echte betekenis van het woord.

Bijvoorbeeld: Europeaan met een plantaardig orgaan.

Slide 8 - Tekstslide

Bijvoorbeeld: Europeaan met een plantaardig orgaan. = bos+nier = Bosniër

Slide 9 - Tekstslide

Proberen!



Slide 10 - Tekstslide

Welke woorden worden bedoeld?

1. Een vriend die de inhoud bepaalt (9) 

2. De kunst van een watergevecht (7) 

3. Gewaardeerde groente (3)  

4. Een voor de hand liggende reactie is een niet te missen kans (11)

5. Sprookjesachtig meubelstuk in het bos (11)

6. Dier dat over zich heen laat lopen (3)

7. Vragen wat er aan de hand is (6)

Slide 11 - Tekstslide

Welke woorden worden bedoeld? hints

1. Een vriend die de inhoud bepaalt
(9) m . . . . . . . r

2. De kunst van een watergevecht (7) a . . . . . l

3. Gewaardeerde groente (3) l . .

4. Een voor de hand liggende reactie is een niet te missen kans. (11) i . . . . . . . . . e

5. Sprookjesachtig meubelstuk in het bos. (11) e . . . . . . . . . e

6. Dier dat over zich heen laat lopen. (3) p . . 

7. Vragen wat er aan de hand is. (6) p . . . . n

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Planning periode 4 AANVULLEN!!!!

vr 10 mei: so ww-spelling (week van de spelling)

???


GPW4 (begin juli)


Slide 14 - Tekstslide

Welke woorden worden bedoeld? OPLOSSINGEN

1. Een vriend die de inhoud bepaalt
(9) maatbeker

2. De kunst van een watergevecht (7) aquarel

3. Gewaardeerde groente (3) lof

4. Een voor de hand liggende reactie is een niet te missen kans. (11) inkoppertje

5. Sprookjesachtig meubelstuk in het bos. (11) elfenbankje

6. Dier dat over zich heen laat lopen. (3) pad

7. Vragen wat er aan de hand is. (6) polsen

Slide 15 - Tekstslide

nog doen: planning vertellen P4

gramm ws hs 4 - opdracht 3 + 5, 

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Video

Argumenten kunnen feiten en meningen zijn. 
Daar ben ik het niet mee eens, want uit onderzoek blijkt dat.....
Daar ben ik het niet mee eens, want ik vind ....

Goede/sterke argumenten:
- zijn juist (het is waar wat je zegt);
- zijn geldig (gaan over het onderwerp).

Slide 18 - Tekstslide

PAK JE LEESBOEK
15 MINUTEN STIL LEZEN

Slide 19 - Tekstslide

Hoe gaat het met filmpje boek?

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Kies één onderwerp uit het Jeugdjournaal en maak je standpunt duidelijk. Titel = een stelling

Inleiding: waar ga je over schrijven en waarom?
Middenstuk: wat vind je en waarom (minimaal 2 argumenten en weerleg één tegenargument).
Slot: sluit af met een conclusie. 


Slide 22 - Tekstslide