Maandag 4 november ISK-F
1 / 50
Lesduur is: 100 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Tekstslide
wat is dit?
Slide 6 - Open vraag
wat is dit?
Slide 7 - Open vraag
wat is dit?
Slide 8 - Open vraag
wat doet hij?
Slide 9 - Open vraag
wat doet hij?
Slide 10 - Open vraag
wat doet zij?
Slide 11 - Open vraag
de of het?
A
de boekhandel
B
het boekhandel
Slide 12 - Quizvraag
de of het?
A
de station
B
het station
Slide 13 - Quizvraag
de slagerij
het café
het vlees
drinken
de moskee
bidden
de supermarkt
boodschappen
Slide 14 - Sleepvraag
de of het?
A
het hotel
B
de hotel
Slide 15 - Quizvraag
de of het?
A
het ziekenhuis
B
de ziekenhuis
Slide 16 - Quizvraag
wat is goed?
A
in de bioscoop doe ik boodschappen
B
in de bioscoop lees ik een boek
C
in de bioscoop kijk ik een film
D
in de bioscoop koop ik brood
Slide 17 - Quizvraag
wat is goed?
A
in de snackbar eet ik fruit
B
in de snackbar eet ik patat
Slide 18 - Quizvraag
Wat is goed?
A
In het ziekenhuis ga je zwemmen.
B
In het ziekenhuis tank je de auto.
C
In het ziekenhuis zijn dokters.
D
In het ziekenhuis speel je voetbal.
Slide 19 - Quizvraag
Wat is dit?
Slide 20 - Open vraag
Wat doen zij?
Zij.........
Zij.........
Slide 21 - Open vraag
Wat doet hij?
Hij.........
Hij.........
Slide 22 - Open vraag
Wat is goed?
A
Je belt 112 als er brand is.
B
Je belt 112 als iemand met spoed naar het ziekenhuis moet.
C
Je belt 112 als er een ongeluk is gebeurd.
Slide 23 - Quizvraag
Wat is het tegengestelde van mooi?
A
leuk
B
aardig
C
zwart
D
lelijk
Slide 24 - Quizvraag
..... de boodschappen ga ik eten koken.
A
Over
B
Tegen
C
Bij
D
Na
Slide 25 - Quizvraag
De vrachtwagen rijdt ............ het verkeersbord.
A
bij
B
tegen
C
over
D
na
Slide 26 - Quizvraag
Ik betaal ......de kassa.
A
na
B
tegen
C
over
D
bij
Slide 27 - Quizvraag
Ik zet de fiets ............
de lantaarnpaal.
de lantaarnpaal.
A
tegen
B
bij
C
over
D
na
Slide 28 - Quizvraag
De scooter rijdt .......
het fietspad.
het fietspad.
A
tegen
B
na
C
over
D
bij
Slide 29 - Quizvraag
De trein vertrekt ........ 5 minuten.
A
tegen
B
over
C
na
D
bij
Slide 30 - Quizvraag
Wat is goed?
A
In een portemonnee zit een trein
B
In een portemonnee zit een stoep
C
In een portemonnee zit geld
D
In een portemonnee zit een winkelwagen
Slide 31 - Quizvraag
Wat is goed?
A
In een bus doe ik boodschappen
B
Een bus rijdt op het fietspad
C
Een bus rijdt over een rotonde
D
Een bus rijdt op de stoep
Slide 32 - Quizvraag
wat is dit?
Slide 33 - Open vraag
Slide 34 - Tekstslide
Slide 35 - Tekstslide
Slide 36 - Tekstslide
Slide 37 - Tekstslide
Slide 38 - Tekstslide
Slide 39 - Tekstslide
Slide 40 - Tekstslide
Slide 41 - Tekstslide
De seizoenen
