L'adjectif - la leçon

1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
fransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen:

  • weten wat een adjectif is.
  • uitleggen hoe je een adjectif maakt en gebruikt.
  • oefenen met het adjectif.

Slide 2 - Tekstslide

Qu'est-ce qu'on va faire?
  1. Uitleg l'adjectif
  2. Uitzonderingen
  3. Kennis toetsen

Slide 3 - Tekstslide

Wat betekent het woord:" adjectif " in het Nederlands?

A
Bijvoeglijk naamwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
werkwoord
D
bijwoord

Slide 4 - Quizvraag

Slide 5 - Tekstslide

Waar zegt het bijvoeglijk naamwoord iets over in een zin?
A
Het bnw zegt iets over een werkwoord.
B
Het bnw zegt iets over een bijwoord.
C
Het bnw zegt iets over een zelfstandig naamwoord.
D
Het bnw zegt iets over het onderwerp.

Slide 6 - Quizvraag

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Wat is de uitgang van het bijvoeglijk naamwoord,
mannelijk enkelvoud
A
e
B
s
C
-
D
es

Slide 9 - Quizvraag

Wat is de uitgang van het bijvoeglijk naamwoord,
vrouwelijk enkelvoud
A
s
B
e
C
es
D
niks

Slide 10 - Quizvraag

Wat is de uitgang van het bijvoeglijk naamwoord,
mannelijk meervoud
A
s
B
niks
C
e
D
es

Slide 11 - Quizvraag

Wat is de uitgang van het bijvoeglijk naamwoord,
vrouwelijk meervoud
A
s
B
se
C
x
D
es

Slide 12 - Quizvraag

Vormen van het bijv. naamwoord. Wat hoort bij elkaar?
grand
grands
grande
grandes
mannelijke vorm

vrouwelijke vorm
mannelijk meervoud
vrouwelijk meervoud

Slide 13 - Sleepvraag

Slide 14 - Tekstslide

De plaats van het bijvoeglijk naamwoord:
algemene regel
A
achter het zelfstandig nw of achter de pv
B
achter het zelfstandig nw of voor de pv

Slide 15 - Quizvraag

Bijvoeglijk naamwoord: plaats
Het bnw komt NA het zelfstandig naamwoord.

Exemple: 
La robe rouge.
Le pantalon vert.

Slide 16 - Tekstslide

Choisis la bonne réponse :
les bottes (vmv)
A
les bottes bleues
B
les bottes bleus
C
les bleues robes
D
les robes bleue

Slide 17 - Quizvraag

Slide 18 - Tekstslide

Choisis la bonne réponse
un gros gâteau
A
des gross gâteaux
B
des grosses gâteaux
C
des gros gâteaux
D
des groses gâteaux

Slide 19 - Quizvraag

Choisis la bonne réponse :
une robe
A
une robe rougee
B
une rouge robe
C
une robe rouges
D
une robe rouge

Slide 20 - Quizvraag

Slide 21 - Tekstslide

Kies de juiste vorm:
La maison est (mooi)
A
beau
B
beaue
C
belle
D
belles

Slide 22 - Quizvraag

Kies de juiste vorm:
Les sacs (m) sont (nieuw)
A
nouveau
B
nouvelles
C
nouvelle
D
nouveaux

Slide 23 - Quizvraag

Kies de juiste vorm:
Mon grand-père est (oud)
A
vieux
B
vieille
C
vieilles
D
vieu

Slide 24 - Quizvraag

Choisis la bonne réponse :

Madame Martin est
A
français
B
françaises
C
française

Slide 25 - Quizvraag

Choisis la bonne réponse :
Les filles sont
A
sérieux
B
sérieuses
C
sérieuxes
D
sérieuxes

Slide 26 - Quizvraag

Slide 27 - Tekstslide

Résu
  • Wat is een adjectif in het Nederlands?
  • Waar zegt het adjectif iets over?
  • Hoe vorm je een adjectif?



Slide 28 - Tekstslide

waar zegt het adjectif iets over?

Slide 29 - Open vraag

Hoe vorm je een adjectif?

Slide 30 - Open vraag

wat is een adjectif in het Nederlands?

Slide 31 - Open vraag

Ik begrijp het bijvoeglijk naamwoord in het Frans.
😒🙁😐🙂😃

Slide 32 - Poll

Au travail
faire les exercices 30 31 32  33 et 34 Bron H

Slide 33 - Tekstslide