H4 4.3 Schakelingen K2 les 3

Hoofdstuk 4: Elektriciteit
Introductie
§ 4.1 Een stroomkring maken
§ 4.2 Spanningsbronnen

§ 4.3 Schakelingen
§ 4.4 Vermogen en energie
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
Natuurkunde / ScheikundeMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 14 slides, met tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 4: Elektriciteit
Introductie
§ 4.1 Een stroomkring maken
§ 4.2 Spanningsbronnen

§ 4.3 Schakelingen
§ 4.4 Vermogen en energie

Slide 1 - Tekstslide

Lesprogramma
  1. Huiswerk controle 
  2. Terugblik
  3. Leerdoelen
  4. Instructie (uitleg)
  5. Afsluiting 
  6. Huiswerk

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen 4.3 Schakelingen
  1. Je kunt twaalf symbolen voor onderdelen in schakelschema’s herkennen en tekenen.
  2. Je kunt het verschil uitleggen tussen een parallelschakeling en een serieschakeling.
  3. Je kunt het schakelschema tekenen van eenvoudige serie- en parallelschakelingen.
  4. Je kunt uitleggen waarom elektrische apparaten bijna altijd parallel geschakeld worden.
  5. Je kunt de grootte van de stroomsterkte beredeneren in een schakeling.

Slide 3 - Tekstslide

 Schakelingen
Je kunt lampen, schakelaars, snoeren en spanningsbronnen op verschillende manieren met elkaar verbinden. 
Anders gezegd: je kunt ze op verschillende manieren schakelen. 
Als je tekent hoe de draden lopen, kun je snel zien of er een of meer stroomkringen aanwezig zijn.

Slide 4 - Tekstslide

Schakelingen tekenen

Slide 5 - Tekstslide

Schakelschema's
De symbolen zijn bedoeld om overzichtelijke
tekeningen van schakelschema's te maken. 
Schakelschema’s zijn onmisbaar bij proeven met 
elektriciteit. Het schema vertelt je welke onderdelen 
je nodig hebt en hoe je die met elkaar verbindt. 
Bij veel proeven is een schakelschema gegeven. 
Soms moet je zelf een schakelschema tekenen. 
Nadat je alle onderdelen hebt verzameld, 
bouw je de schakeling aan de hand van het schema.

Slide 6 - Tekstslide

Serieschakelingen
.

  • Serieschakeling heeft geen  vertakkingen. 
  • Er is dus maar één stroomkring. 
  • De stroom gaat door alle onderdelen van   de schakeling. 
  • Als één lampje in een serieschakeling   doorbrandt, is de stroomkring verbroken.   Dan gaan alle lampjes uit. 
  • Het is daarom niet handig om lampen in   serie te schakelen.

Slide 7 - Tekstslide

Open stroomkring
.

  •  Als je de schakelaar op UIT zet, onderbreek je de stroomkring en gaat de lamp uit.

  • In een open stroomkring staat de schakelaar open en is de lamp uit (afbeelding 3).

Slide 8 - Tekstslide

Gesloten stroomkring
.

  • Als je de schakelaar op AAN zet, sluit je de stroomkring en gaat de lamp weer aan.

  • In een gesloten stroomkring staat de schakelaar dicht en is de lamp aan (afbeelding 4)

Slide 9 - Tekstslide

Stroomsterkte in een serieschakeling
  • Een stroommeter moet je altijd in serieschakelen. 
  • Let op hoe je de draden op de meter moet aansluiten. 
  • De stroommeter meet de stroomsterkte 
  • door de lamp.
  • De stroomsterkte in een serieschakeling is overal even groot.
  • Het maakt niet uit waar je de stroomsterkte meet.

Slide 10 - Tekstslide

Ampèremeter

Slide 11 - Tekstslide

Parallelschakelingen
Een parallelschakeling heeft vertakkingen.
De stroom kan dus meer dan één route ‘kiezen’.
Elke vertakking is, samen met de batterij, een aparte stroomkring. Op de plaats waar een parallelschakeling zich vertakt, splitst de stroom zich. Door elke tak loopt een stroom met een bepaalde sterkte.
In een parallelschakeling kun je elk lampje apart aan en uit doen. 
Als je de totale stroomsterkte door de schakeling wilt weten, moet je de stroomsterktes in alle takken bij elkaar optellen.

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Video

Aan de slag!
Maak de opdrachten van 4.3 Schakelingen
Huiswerk: Alle opdrachten paragraaf 3

Slide 14 - Tekstslide