Van Dullemen vertelt in haar roman over de eigenzinnige Maria Sibylla Merian, die van 1699 tot 1701 in Suriname was om er de vele voor Europeanen onbekende planten en dieren minutieus te tekenen en te schilderen, resulterend in het wereldberoemde Metamorphosis insectorum Surinamensium. Haar levensverhaal begint bij haar jeugd, haar ongelukkige huwelijk, hoe zij zich aansloot bij de geloofssekte van Labadisten in Friesland en daaruit wegvluchtte en hoe ze met een van haar twee dochters naar Suriname vertrok. Daar kruist haar leven met dat van de slaafgemaakte Kwasiba, die zwanger uit Afrika wordt geroofd en in Suriname haar kind verliest. Ze wordt door Merian gekocht en uiteindelijk mee naar Holland genomen. Een deel van de roman is vanuit het perspectief van deze Kwasiba geschreven. Eindelijk krijgt een zwarte slaafgemaakte vrouw hiermee een stem in de Nederlandse literatuur.