Meervoud

1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2Voortgezet speciaal onderwijsLeerroute 1

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Meervoud

Slide 2 - Tekstslide

Klinkers?

Slide 3 - Woordweb

Medeklinkers?

Slide 4 - Woordweb

Meervoud met -ën
Bij welke woorden gebruik je  " ën " in het meervoud?

Slide 5 - Tekstslide

Meervoud met -eren
Bij welke woorden gebruik je  " eren " in het meervoud?

Slide 6 - Tekstslide

Meervoud met -ën
het idee- de ideeën
de zee- de zeeën

Slide 7 - Tekstslide

Meervoud met -eren
het blad-de bladeren
het ei-de eieren
het kind- de kinderen
het lied- de liederen

Slide 8 - Tekstslide

Meervoud met -heden
Bij welke woorden gebruik je " heden " in het meervoud?

Slide 9 - Tekstslide

Meervoud met -heden
de vrijheid- de vrijheden
de hoeveelheid- de hoeveelheden
de mogelijkheid- de mogelijkheden
de moeilijkheid-de moeilijkheden

Slide 10 - Tekstslide

Let op woorden met een korte klank!
één pan - vier pannen
één lip - twee lippen
één zus - vijf zussen
één bed - drie bedden

Slide 11 - Tekstslide

Meervoud met -en
Zo maak je het meervoud:
één voet - twee voeten
één wang - twee wangen
één arm - twee armen
één tand - tien tanden

Je maakt het meervoud vaak met -en

Slide 12 - Tekstslide

Het meervoud
Eén is enkelvoud
Twee of meer is meervoud

Gebruik je de of het bij het meervoud?
 
Het meisje --> .... meisjes

Slide 13 - Tekstslide

Wat is het meervoud van bord?

Slide 14 - Open vraag

Wat is het meervoud van taart?

Slide 15 - Open vraag

Wat is het meervoud van kip?

Slide 16 - Open vraag

Wat is het meervoud van vinger?

Slide 17 - Open vraag

Let op woorden met een lange klank!
één been - twee benen
één oog - twee ogen
één muur - vier muren
één raam - vijf ramen 

Slide 18 - Tekstslide

Let op! de laatste letters 'f' en 's'!
- Is de laatste letter een ? Je schrijft het meervoud met een v.
één neef - twee neven
één vijf - vijf vijven 

- Is de laatste letter een s ? Je schrijft het meervoud met een :
één huis - vier huizen
één prijs - drie prijzen 

Slide 19 - Tekstslide

Wat is het meervoud van brief?

Slide 20 - Open vraag

Wat is het meervoud van straat?

Slide 21 - Open vraag

Wat is het meervoud van doos?

Slide 22 - Open vraag

Wat is het meervoud van school?

Slide 23 - Open vraag

MEERVOUD met -S
Soms maak je het meervoud anders. 
 Na -e, -el, -en en -er schrijf je een -s in het meervoud.

één meisje - twee meisjes
één sleutel - twee sleutels
één jongen - drie jongens
één dokter - vier dokters

Slide 24 - Tekstslide

Wat is het meervoud van winkel?

Slide 25 - Open vraag

Wat is het meervoud van ijsje?

Slide 26 - Open vraag

Wat is het meervoud van badkamer?

Slide 27 - Open vraag

Wat is het meervoud van oven?

Slide 28 - Open vraag

meervoud op -s
meervoud op -en
lepel
kleur
tekst
bloem
beest
broer
emmer
pasje
gang
kamer
bed
zaal
kleed
brief
jongen

Slide 29 - Sleepvraag

MEERVOUD met - 'S
Soms schrijf je het meervoud met 's.
Dit doe je na de klinkers: a, o, u, i, y  
Dit doe je NIET bij de klinker: e

één oma - twee oma's
één baby - twee baby's
één ski - drie ski's

Slide 30 - Tekstslide

meervoud van taxi:
A
taxies
B
taxis
C
taxien
D
taxi's

Slide 31 - Quizvraag

meervoud van oma?
A
omas
B
omie
C
omaen
D
oma's

Slide 32 - Quizvraag

meervoud van baby?
A
babies
B
baby's
C
babys
D
balen

Slide 33 - Quizvraag

meervoud op -s
meervoud op -en
meervoud op 's
lepel
kleur
tekst
bloem
beest
broer
emmer
pasje
pyama
oma
paraplu
hobby
auto
gang

Slide 34 - Sleepvraag

Onthouden:
Meervoud:
1) Meestal   - en achter het woord 
2) Na -e, -el, -er, -en op -s
en 3)  de onregelmatige leer je uit je hoofd.

HET LIDWOORD BIJ MEERVOUD IS 'DE'

Slide 35 - Tekstslide