In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Tekstslide
Een schrijver wil graag dat je zijn teksten leest. Daarom zal hij zijn best doen om je te verleiden. Dit doet hij door extra aandacht aan de ............ te besteden. Welk woord ontbreekt?
Slide 6 - Open vraag
Opmaak van een tekst?
Slide 7 - Woordweb
Doelgroep?
Slide 8 - Woordweb
Als je de doelgroep van een tekst wil bepalen, let je o.a. op de bron van een tekst.
A
waar
B
niet waar
Slide 9 - Quizvraag
Leg uit wat het verschil is tussen een feit en een mening.
Slide 10 - Open vraag
Een verzinsel is een zelfbedachte uitspraak.
A
waar
B
niet waar
Slide 11 - Quizvraag
Een tekstsoort herken je aan...
A
de lengte van een tekst
B
de signaalwoorden
C
de datum
D
de opmaak
Slide 12 - Quizvraag
Ook het komende seizoen zal wel weer een succes zijn.
A
feit
B
mening
C
verzinsel
Slide 13 - Quizvraag
Topkok Bijdendijk: 'Dit vlees heeft een zure smaak.'
A
feit
B
mening
C
verzinsel
Slide 14 - Quizvraag
Er zijn tot nu toe 167 afleveringen opgenomen van Keuringsdienst van Waarde.
A
feit
B
mening
C
verzinsel
Slide 15 - Quizvraag
Je schrijft ‘mij’ en ‘me’ als het om een bezit gaat.
A
waar
B
niet waar
Slide 16 - Quizvraag
Je schrijft ‘mij’ en ‘me’ als het om een persoon gaat.
A
waar
B
niet waar
Slide 17 - Quizvraag
Je gebruikt ‘jou’ als het om een persoon gaat:
A
waar
B
niet waar
Slide 18 - Quizvraag
Je schrijft ‘jouw’ als er een persoon of een ding achter staat.
A
waar
B
niet waar
Slide 19 - Quizvraag
Als je iets duidelijk wilt maken, kun je enorm overdrijven, dit noem je een hyperbool.