V4 - P1 - Week 6 - Lesson 1 - Grammar prepositions and modals

V4 - Week 5 - Lesson 1
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

V4 - Week 5 - Lesson 1

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lesson goals
- You will have refreshed your grammar knowledge and practised it. 

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Today's Lesson
Grammar: Prepositions + Modals
Refresher, explanation and practise



Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

V4 - English 

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Refresher: prepositions (voorzetsels)
  • Lucy is arriving  1_______ February the 13th  2_________ eight o'clock  3________ the morning. 
  • Frank is 4______________ holiday for three weeks.
  • He explained the computer program 5 ___________ me.
  • I've waited 6 __________ Judy for 30 minutes. I'm going home.
  • He's swimming  7_________ the river. 
  • Where's Julie? She's 8__________ school.
timer
3:00

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Put the answers to the Refresher here:

Slide 6 - Open vraag

Lucy is arriving 1_______ February the 13th 2_________ eight o'clock 3________ the morning.
Frank is 4______________ holiday for three weeks.
He explained the computer program 5 ___________ me.
I've waited 6 __________ Judy for 30 minutes. I'm going home.
He's swimming 7_________ the river.
Where's Julie? She's 8__________ school.
Prepositions
Prepositions zijn in het Nederlands voorzetsels

Prepositions zijn woorden zoals: on, in, into, at, between, among, under, out, out of, up, down, against, towards enz.


Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Prepositions of time
om drie uur                          at three o'clock
rond drie uur                       around three o'clock
tegen drie uur                     by three o'clock
op maandag                         on Monday
voor zaterdag                       before Saturday
voor een week                      for a week


Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Prepositions of movement
praten tegen            talk at
langs lopen               walk by
komen van                come from
naar binnen lopen walk into
rijden op                     drive on
stappen op                step onto
uitschakelen             switch off
uit iets stappen       step out of

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Prepositions of place
boven de bank             above the setee
onder het schilderij   below the painting
over de stoel                 over the chair
onder de tafel               under the table
onder de mensen       among people
tussen de auto's          between the cars
naast de deur               beside the door
naast de ingang          next to the entrance

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Tijd: AT, ON, IN
At gebruik je bij specifieke tijden:
• om 4 uur » at 4 o'clock
• om 12.15 uur » at 12.15
• uitzondering: in het weekend » at the weekend (UK)
On gebruik je bij dagen en data:
• op maandagen » on Mondays
• op 25 december » on the 25th of December
• uitzondering: in een weekend » on a weekend (USA)
In gebruik je gedurende periodes:
• in de ochtend » in the morning
• in juni » in June

Plaats: AT, ON, IN 
At gebruik je bij huisnummers en gebouwen:
• op nummer 14 » at number 14
• op school » at school
• op het vliegveld » at the airport
On gebruik je bij wegen en oppervlaktes:
• in de Rivierstraat » on River Street
• op de grond » on the ground
• op het dak » on the roof
In gebruik je bij steden, provincies, landen, continenten en in ruimtes:
• in Amsterdam » in Amsterdam
• in Schotland » in Scotland
• in Zuid-Amerika » in South-America

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Write a sentence using a preposition
timer
1:00

Slide 12 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Refresher: Modals (hulpwerkwoorden)
  1. ________ you speak many languages?
  2. I don't know what I'm doing this weekend, but I __________ go to London.
  3. I promise I
    __________ call you every day.
  4. Smoking is very unhealthy. You _______________ stop it.
  5. Michele was sure he
    _________ pass  his exam, so he was amazed when he got such a good result!
  6. We couldn't find a hotel room so we ___________  sleep in the car.

timer
3:00

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Put the answers to the Refresher here:
Modals (hulpwerkwoorden)

Slide 14 - Open vraag

1. ________ you speak many languages?
2. I don't know what I'm doing this weekend, but I __________ go to London.
3. I promise I __________ call you every day.
4. Smoking is very unhealthy. You _______________ stop it.
5. Michele was sure he _________ pass his exam, so he was amazed when he got such a good result!
6. We couldn't find a hotel room so we ___________ sleep in the car.
Modals
Er zijn twee soorten werkwoorden:
• Hoofdwerkwoorden (verb), zoals walk / work / drive
Hulpwerkwoorden (modals), zoals can / should / may

De modals nemen een aparte plaats in de grammatica in. Ze zijn met hun subtiele betekenis belangrijk voor een heldere communicatie. 
Onder de modals worden de volgende hulpwerkwoorden gerekend: can, could, may, might, must, should, ought to, have to, need to, will.

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

  • Can / can't
Je gebruikt can om te zeggen dat je iets (niet) kunt:
- She can swim.
- We can't pay the rent.



  • Could
Je gebruikt could om aan te geven dat iets zou kunnen. 
Ook kun je could gebruiken om een beleefde vraag te formuleren:
- They could give you some more information.
- Could you help me for a second, please?

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

  • Must
Je gebruikt must als je zelf vindt dat iets zou moeten:
- I must finish this assignment today.
- I must go to the gym now.

  • Have to
Je gebruikt to have to als iemand anders vindt dat iets moet, en dus NIET omdat jij dat zelf vindt:
- Children under sixteen have to go to school. It's the law.
- Jim has to take two pills every day. That's what they told him at the hospital

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

  • Can/could/may/might
Je kunt deze woorden gebruiken om toestemming te vragen:
- Can I go to the bathroom, please?
- Could I use your phone? - is iets beleefder dan can
- May I enter, sir?
- Might I borrow your pen? - is iets beleefder dan may

  • Would / wouldn't
Je gebruikt would in beleefde vragen of als iets onder bepaalde omstandigheden (wel of niet) zou gebeuren:
- Would you be so kind to carry this bag for me?
- She would never go out on her own.

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

  • Ought to / Should / shouldn't
Je gebruikt "should/ought to" om aan te geven dat iemand iets eigenlijk zou moeten doen. 
Je geeft bijvoorbeeld advies of je wilt iets afraden:
- You should/ought to try to get some more exercise.
- You shouldn't go out alone, it's dangerous!

  • Will / won't
Je gebruikt will als je wilt aangeven of iets in de toekomst gaat gebeuren:
Tomorrow I will take the bus.
- I will be waiting at the bus stop.
- The weak building won't survive another storm.
Je gebruikt will ook als je een voorspelling doet zonder dat je weet dat het ook echt zal gebeuren.
- We have to say goodbye now, but we will meet again!

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Write a sentence using a modal
timer
1:00

Slide 20 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Lesson goals
- You have checked your work and learned from the results

WELL DONE!

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies