Adjectives

Adjectives
What are adjectives and how do you use them?
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 10 min

Onderdelen in deze les

Adjectives
What are adjectives and how do you use them?

Slide 1 - Tekstslide

Todays' Plan:
  • Classroom instructions
  • Practice

Slide 2 - Tekstslide

English sentences
  • strict structure
  • who, does, what, where, when 
  • He watched a film at the hotel last weekend.
  • voorbeelden op het bord. Steek je hand op als je een van de vormen kan invullen.

Slide 3 - Tekstslide

Zelfstandige naamwoorden 
(Nouns)
  • adjectives passen alleen maar bij zelfstandige naamwoorden (nouns)
  • zn = de, het of een ervoor zetten
  • in het Engels: the, a, an.
  • Welke woorden op het bord zijn zelfstandige naamwoorden?
  • Steek je hand op als je er een kan aanwijzen.

Slide 4 - Tekstslide

Adjectives
Nouns

Slide 5 - Tekstslide

Adjectives and Nouns are married
  • bijvoegelijke naamwoorden infiltreren de zinsopbouw
  • who, does, what, where, when
  • - adjective who - does, - adjective what, - adjective where, when. 
  • who, what and where can have adjectives
  • bedenk een bijvoegelijk naamwoord voor de woorden op het bord. Steek je hand op als je er een weet.

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

The senses
Senses? 
Zintuigen
smaak, zien, horen, voelen, ruiken

Slide 8 - Tekstslide

Practice
This food smells ......
Your dress looks ......
These sheets feel ....
This music sounds  .....
Chocolate milk tastes ....



Slide 9 - Tekstslide

The senses
  • To be, to appear, to seem.
  • The 5 senses
  • to look
  • to feel
  • to taste
  • to sound
  • to smell
Wanneer je deze woorden gebruikt komt het bijvoeglijk naamwoord er direct achteraan.

I am curious about that new film
He appears happy with the rain.
That man seems suspicious.

Oefenen op het bord. Steek je hand op als je een zin kan bedenken.

Slide 10 - Tekstslide

Uitzonderingen
  • To be, to appear, to seem.
Wanneer je deze woorden gebruikt komt het bijvoeglijk naamwoord er direct achteraan.

I am curious about that new film
He appears happy with the rain.
That man seems suspicious.

Oefenen op het bord. Steek je hand op als je een zin kan bedenken.

Slide 11 - Tekstslide

PRACTICE MAKES PERFECT

Slide 12 - Tekstslide

Wat doet een adjective?
A
zegt iets over een persoon
B
zegt iets over spullen
C
zegt iets over plaatsen
D
zegt iets over hoe je dingen doet

Slide 13 - Quizvraag

The ..1... car seems ..2...
Op welke plek komt "big"
A
1
B
2

Slide 14 - Quizvraag

The ..1... building ..2...
Op welke plek komt "tall"
A
1
B
2

Slide 15 - Quizvraag

Which one is the adjective?
A
beautiful
B
well
C
normally
D
wonderfully

Slide 16 - Quizvraag

Madonna is a ... singer.
A
terribly
B
terrible

Slide 17 - Quizvraag

I think a Friesian horse is ...
A
beautiful
B
beautifully

Slide 18 - Quizvraag

Vul een adjective in dat past
A McClaren F1 car is very ....

Slide 19 - Open vraag

Marvel movies are ......

Slide 20 - Open vraag

The teacher gives ..... instructions.

Slide 21 - Open vraag

This is a ...... painting.

Slide 22 - Open vraag

Your .... dog bit me!

Slide 23 - Open vraag

My father drives a ...... car

Slide 24 - Open vraag

adjective

Slide 25 - Woordweb

Slide 26 - Woordweb

Slide 27 - Woordweb

Chapter 3
Extra oefeningen
online

Slide 28 - Tekstslide