In deze les zitten 11 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
- Maak de zin vragend en de persoonsvorm komt vooraan
- Zet de zin in een andere tijd en de persoonsvorm verandert mee
Vragend; Loopt hij naar school?
Andere tijd: Hij liep naar school.
ik vorm of ik-vorm + t
ik loop
hij/zij loopt
Ik vind het leuk. (ik-vorm)
Hij/zij vindt het leuk. (ik-vorm + t)
Vind jij het leuk? (ik-vorm, jij erachter)
Vul een ander werkwoord in om te horen of het met een d of dt is.
Voorbeeld: Ik word... opgehaald.
Ik loop opgehaald / ik loopt opgehaald
Hij loopt het hier niet leuk
Hij loop het hier niet leuk.