Can:
"Can" wordt gebruikt om aan te geven dat iets fysiek of mentaal mogelijk is voor een persoon.
Voorbeeld: "I can swim." (Ik kan zwemmen.)
Could:
"Could" wordt vaak gebruikt als een verleden tijd van "can" en kan ook gebruikt worden om beleefdheid uit te drukken.
Voorbeeld 1 (verleden tijd): "Yesterday, I could swim for hours." (Gisteren kon ik urenlang zwemmen.)
Voorbeeld 2 (beleefdheid):
"Could you please pass the salt?" (Zou je alsjeblieft het zout kunnen doorgeven?)
Be Able To:
"Be able to" wordt gebruikt om iemands vermogen of mogelijkheid aan te duiden, vergelijkbaar met "can."
Voorbeeld: "She is able to speak three languages." (Ze kan drie talen spreken.)
Be Allowed To:
"Be allowed to" betekent dat iemand toestemming heeft om iets te doen.
Voorbeeld: "Children are allowed to play in the park." (Kinderen mogen in het park spelen.)