In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 40 min
Onderdelen in deze les
Welkom bij Wiskunde
Pak alvast je spullen erbij
Slide 1 - Tekstslide
Programma
* quiz herhaling
* afsluiting
Slide 2 - Tekstslide
Leerdoel
* Je kunt rekenen met formules waar letters in voorkomen
* Je kunt een formule aanpassen als de situatie verandert
Slide 3 - Tekstslide
De kosten voor een overnachting in hotel Berkel kun je bereken met de volgende formule: prijs (eur) = 35 + 112n (n = aantal nachten) Geef de aangepaste formule voor de volgende situatie: de prijs per nacht stijgt met 14 euro, schoonmaakkosten blijven gelijk
Slide 4 - Open vraag
De kosten voor een overnachting in hotel Berkel kun je bereken met de volgende formule: prijs (eur) = 35 + 112n (n = aantal nachten) Geef de aangepaste formule voor de volgende situatie: de prijs per nacht stijgt met 14 euro, schoonmaakkosten blijven gelijk
Slide 5 - Open vraag
De kosten voor een overnachting in hotel Berkel kun je bereken met de volgende formule: prijs (eur) = 35 + 112n (n = aantal nachten) Geef de aangepaste formule voor de volgende situatie: de prijs per nacht blijft gelijk, schoonmaakkosten wordt 75 euro
Slide 6 - Open vraag
De kosten voor een overnachting in hotel Berkel kun je bereken met de volgende formule: prijs (eur) = 35 + 112n (n = aantal nachten) Geef de aangepaste formule voor de volgende situatie: de prijs per nacht wordt 134 euro, schoonmaakkosten dalen met 5 euro
Slide 7 - Open vraag
De kosten voor een overnachting in hotel Berkel kun je bereken met de volgende formule: prijs (eur) = 35 + 112n (n = aantal nachten) Geef de aangepaste formule voor de volgende situatie: de prijs per nacht blijft gelijk, schoonmaakkosten worden niet in rekening gebracht
Slide 8 - Open vraag
Wat is het begingetal in deze woordformule: Bedrag = 7,50 + 1.25 x aantal
A
1,25
B
8,25
C
7,50
D
6,25
Slide 9 - Quizvraag
Bedrag = 7,50 + 1.25 x aantal De grafiek bij deze formule begint op de verticale as bij:
A
1,25
B
8,25
C
6,25
D
7,50
Slide 10 - Quizvraag
Wat is het begingetal in deze letterformule: Bedrag = 1.25a + 8,25
A
1,25
B
8,25
C
9,50
D
7
Slide 11 - Quizvraag
Wat is het stijggetal in deze woordformule: Bedrag = 1.25 x aantal + 8,25
A
1,25
B
8,25
C
9,50
D
7
Slide 12 - Quizvraag
Wat kosten drie broodjes? Kosten = 1.50 + 2,75 x aantal
A
12,75
B
8,25
C
9,75
D
1,50
Slide 13 - Quizvraag
Wat is het daalgetal in deze woordformule: Inhoud = 200 - 6 x aantal liters
A
200
B
194
C
9,50
D
6
Slide 14 - Quizvraag
Hoeveel liter is er over na 20 kilometer rijden? Inhoud = 200 - 6 x aantal liters
A
80
B
194
C
280
D
180
Slide 15 - Quizvraag
Deze formule hoort bij een taxirit: Kosten (euro)= 20 + 0,30k (k=aantal kilometer). 's Nacht zijn de tarieven anders: de begingetal ligt 5 euro lager, de prijs per kilometer 3 cent hoger. Welke formule hoort daar bij?