Examenvoorbereiding

Examenvoorbereiding
Jullie hebben aangegeven dat je uitleg wilt over:
- de examenvragen
- het formuleren
- het spellen (werkwoordspelling blijft favoriet)
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Examenvoorbereiding
Jullie hebben aangegeven dat je uitleg wilt over:
- de examenvragen
- het formuleren
- het spellen (werkwoordspelling blijft favoriet)

Slide 1 - Tekstslide

Zijn er nog meer dingen die ik moet bespreken?

Slide 2 - Open vraag

Een causaal verband is hetzelfde als een oorzaak-gevolgverband
A
Waar
B
Niet waar

Slide 3 - Quizvraag

Waar moet je tijdens het CSE (= Tekstinzicht) in ieder geval aan denken?

Slide 4 - Open vraag

Een ervaringsargument wordt ook wel een 'empirisch argument' genoemd.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 5 - Quizvraag

Hoe schrijf je een voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord gebruikt?
De ...... dictator
A
gehaate
B
gehaatte
C
gehate
D
gehatte

Slide 6 - Quizvraag

Noteer het volgende voltooid deelwoord: (finishen): hij finishte.
Hij is .....

Slide 7 - Open vraag

Hij (verbreden; pvtt) de asfaltweg.
A
verbreed
B
verbreet
C
verbreedt
D
verbreedde

Slide 8 - Quizvraag

De .... asfaltweg
A
verbreede
B
verbrede
C
verbredde
D
verbreedde

Slide 9 - Quizvraag

Dat is een .... probleem.
A
veel voorkomend
B
veel voor komend
C
veelvoorkomend

Slide 10 - Quizvraag

De overheid mag .... burgers niet bedriegen!
A
haar
B
zijn

Slide 11 - Quizvraag

De regering moet .... problemen snel oplossen.
A
haar
B
zijn

Slide 12 - Quizvraag

Is 'media' een enkelvoudig of een meervoudig ZN?

Slide 13 - Open vraag

Noteer het voltooid deelwoord van: interesseren: ik ben zeer ....

Slide 14 - Open vraag

Noteer de volgende 'bezitsconstructie':
Hans heeft een auto. Het is ..... auto.

Slide 15 - Open vraag

Hij geeft ... een tip.
A
hen
B
hun

Slide 16 - Quizvraag

Zij is veel aardiger ... haar zus.
A
als
B
dan

Slide 17 - Quizvraag

Hij heeft ... gezien.
A
hen
B
hun

Slide 18 - Quizvraag

Jij bent even groot als ...
A
mij
B
mijn
C
me
D
ik

Slide 19 - Quizvraag