Zinnen kun je verdelen in zinsdelen. Een zinsdeel bestaat uit één woord, of een paar woorden die bij elkaar horen.
Een voorbeeld van een zinsdeel is de persoonsvorm of het onderwerp. Elk zinsdeel zet je tussen zinsdeelstrepen.
|Ik | lees | dit boek.|Deze zin bestaat uit drie zinsdelen.
I Mijn zus en ik | zijn | vandaag| jarig.I
Deze zin bestaat uit vier zinsdelen.