Di 31 januari Zinsdelen

Wat zijn zinsdelen?
Zinnen zijn gemaakt van zinsdelen. Het zijn een soort puzzelstukjes.
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Wat zijn zinsdelen?
Zinnen zijn gemaakt van zinsdelen. Het zijn een soort puzzelstukjes.

Slide 1 - Tekstslide

Zinnen
Zinnen bestaan uit zinsdelen.

persoonsvorm
onderwerp

Slide 2 - Tekstslide

zinsdelen
Zinnen kun je verdelen in zinsdelen. Een zinsdeel bestaat uit één woord, of een paar woorden die bij elkaar horen. 
Een voorbeeld van een zinsdeel is de persoonsvorm of het onderwerp. Elk zinsdeel zet je tussen zinsdeelstrepen.

 |Ik | lees | dit boek.|
Deze zin bestaat uit drie zinsdelen.
I Mijn zus en ik | zijn | vandaag| jarig.I
Deze zin bestaat uit vier zinsdelen.

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Video

Slide 5 - Video

Zinsdelen
Hoeveel zinsdelen heeft de zin?
'Op 11 mei starten de scholen weer.'
A
4 zinsdelen
B
5 zinsdelen
C
3 zinsdelen
D
6 zinsdelen

Slide 6 - Quizvraag

Wat zijn zinsdelen?
A
Stukjes van een zin
B
stukjes van een woord
C
één woord

Slide 7 - Quizvraag

Zinsdelen
Hoeveel zinsdelen heeft de zin?
'Wanneer starten de scholen weer?'
A
4 zinsdelen
B
5 zinsdelen
C
3 zinsdelen
D
6 zinsdelen

Slide 8 - Quizvraag

een zinsdeel vind je door...
A
de zin vragend te maken
B
de zin in de verleden tijd te zetten
C
de volgorde van de zin te veranderen
D
alles wat voor het voltooid deelwoord staat is zinsdeel

Slide 9 - Quizvraag

Een zinsdeel (vul aan)
A
is altijd 1 woord
B
staat altijd vooraan in de zin
C
kun je verplaatsen in de zin
D
hoort bij woordsoorten

Slide 10 - Quizvraag

Zinsdeel 1
Zinsdeel 2
Zinsdeel 3
Zinsdeel 4
Vrijdag
gaat
de
kat
naar
de
dierenarts.

Slide 11 - Sleepvraag

zinsdeel 1
zinsdeel 2
zinsdeel 3
zinsdeel 4
zinsdeel 5
Joris
ging
gisteren
op
de
fiets
naar
voetbal

Slide 12 - Sleepvraag

Maak zinsdelen en sleep ze naar de juiste plek. 
Zinsdeel 1
Zinsdeel 2
Zinsdeel 3
Zinsdeel 4
Zinsdeel 5
Niet
iedereen
kan
een
prijs
winnen
vandaag

Slide 13 - Sleepvraag

zinsdeel 1
zinsdeel 2
zinsdeel 3
zinsdeel 4
zinsdeel 5
Larissa
gaat
morgen
op
de
fiets
naar
school

Slide 14 - Sleepvraag

zinsdeel 1
zinsdeel 2
zinsdeel 3
Mijn
vriend
eet
een
broodje
kroket

Slide 15 - Sleepvraag

Opdracht: geef aan welke woorden bij hetzelfde zinsdeel horen. Begin vooraan in de zin (ik = zinsdeel 1).
Zinsdeel 1
Zinsdeel 2
Zinsdeel 3
Zinsdeel 4
Zinsdeel 5
Ik
vind
dit
onderdeel
van
Nederlands
leuk

Slide 16 - Sleepvraag

Maak zinsdelen en sleep ze naar de juiste plek. 
Zinsdeel 1
Zinsdeel 2
Zinsdeel 3
Zinsdeel 4
Zinsdeel 5
Ik
maak
straks
mijn
opdrachten
wel

Slide 17 - Sleepvraag

Maak zelf een zin met de zinsdelen:
wie | breng | wie | waarheen

Vergeet de | niet tussen de zinsdelen
Je kiest zelf in welke volgorde de zinsdelen staan.

Slide 18 - Open vraag

Maak zelf een zin met de zinsdelen:
wie | wat gebeurt | wat | waar

Vergeet de | niet tussen de zinsdelen
Je kiest zelf in welke volgorde de zinsdelen staan.

Slide 19 - Open vraag

Hoeveel zinsdelen heeft deze zin?

Schrijf het aantal zinsdelen van de zin op.
(Kun je elk zinsdeel noemen?)

Slide 20 - Open vraag

Huiswerk voor do 10 febr
Gram blok 4

Maken opdr. 7 t/m 12
Leren de zinsdelen blz. 170 t/m 172

Slide 21 - Tekstslide