Je leert hoe een beweging in de spiervezels tot stand komt
Je leert wat antagonisten zijn
Je leert wat het verschil is tussen snelle & langzame spiervezels
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6
In deze les zitten 36 slides, met tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
Doel 19.2
Je leert hoe een beweging in de spiervezels tot stand komt
Je leert wat antagonisten zijn
Je leert wat het verschil is tussen snelle & langzame spiervezels
Slide 1 - Tekstslide
Bouw skeletspieren
Spiervezel is opgebouwd uit samengesmolten spiercellen. Deze cellen hebben meerdere kernen.
BINAS 90C
Slide 2 - Tekstslide
Waarom zitten er meerdere kernen in een spiercel?
Slide 3 - Tekstslide
Meer kernen in een spiercel
Spiercellen hebben meerdere kernen om hun grote omvang en hoge metabolische eisen te kunnen managen, en om ervoor te zorgen dat ze snel kunnen reageren op de behoeften van het spierweefsel.
Slide 4 - Tekstslide
Bouw van skeletspieren
Elke spiervezel bevat contractiele filamenten:
actine en myosine
Deze filamenten kunnen langs elkaar glijden waarbij de
spiervezel korter en dikker wordt.
De filamenten kunnen NIET uit elkaar glijden, alleen
uit elkaar getrokken worden.
BINAS 90C
Slide 5 - Tekstslide
Slide 6 - Tekstslide
Het deel tussen twee Z-lijnen (membranen) heet een sarcomeer; de kleinste eenheid van een spiervezel die kan samentrekken
lichte I-banden
donkere A-banden
Slide 7 - Tekstslide
Skeletspieren
Dwarsgestreept spierweefsel
Zitten met pezen vast aan je botten
Onder controle van de wil = bewust
Werkt snel, maar is snel vermoeid
Werken vaak samen: antagonisten/ antagonistisch paar
Slide 8 - Tekstslide
Gladde spieren
Geen strakke rangschikking van de fibrillen
Geen vergroeiing of onderlinge verbindingen
Vaak twee lagen met andere oriëntatie (kring- en lengtespieren)
Niet bewust - reageren op prikkels van autonoom zenuwstelsel
Werken langzamer maar langer en ze zijn onvermoeibaar
In bloedvaten, bronchiën, maag, darmen, baarmoeder en blaas
Slide 9 - Tekstslide
Hartspieren
Dwarsgestreept spierweefsel met vertakkingen.
Via Gap-junctions verbonden (netstructuur) waardoor gecoördineerde samentrekking kan plaatsvinden.
Onbewust.
Onvermoeibaar.
Slide 10 - Tekstslide
Gecoördineerd samentrekken
Impulsoverdracht in een spier vindt plaats in een neuromusculaire synaps (= motorisch eindplaatje).
Spiervezels verbonden met hetzelfde motorische axon vormen een motorische eenheid:
zij trekken tegelijk samen.
Slide 11 - Tekstslide
Motorische eenheid
Alle spiervezels die door één neuron worden aangestuurd
motorsch
eindplaatje
Slide 12 - Tekstslide
Impuls
1. impuls komt aan bij het
motorische eindplaatje
Slide 13 - Tekstslide
Impuls
2. acetylcholine komt vrij
Slide 14 - Tekstslide
Impuls
3. Het sarcolemma (cel-
membraan van de spier-
vezel) depolariseert.
Impuls bereikt sarco-
plasmatisch reticulum
via de t-buisjes.
Slide 15 - Tekstslide
Impuls
4. Ca2+ stroomt uit het
sarcoplasmatisch
reticulum in de
spiervezel
Slide 16 - Tekstslide
Impuls
5. Myosine en
actine schuiven in elkaar,
de spier wordt korter
=contractie
Slide 17 - Tekstslide
Impuls
6. Ca2+ pompen in het
SR pompen het Ca2+
weer terug in het SR
Slide 18 - Tekstslide
Sarcomeer
Door de rangschikking
van myosine en actine
(eiwitten) ontstaan de
dwarse strepen.
Slide 19 - Tekstslide
Sarcomeer
Door het in elkaar
schuiven van de
actine en myosine
filamenten kan de
spier samentrekken.
Slide 20 - Tekstslide
Actine/ myosine
A. Door Ca2+ instroom kan een actieve myosinekop binden aan het actine
Slide 21 - Tekstslide
Actine/ myosine
B. ADP laat los van het myosinekopje, daardoor buigt het myosinekopje -> actine verplaatst tov myosine
Slide 22 - Tekstslide
Actine/ myosine
C. ATP bindt aan het inactieve myosinekopje, myosine laat los van actine
Slide 23 - Tekstslide
Actine/ myosine
D. ATP wordt ADP + P (mbv ATP-ase), de energie die vrijkomt wordt gebruikt voor het opnieuw buigen van het myosinekopje
Slide 24 - Tekstslide
Actine/ myosine
Elke ronde verkort de spier
met 1%
Maximaal 30% verkorting
Slide 25 - Tekstslide
Slide 26 - Video
Antagonisten
Spieren kunnen alleen uit zichzelf korter worden, niet verlengen. Hiervoor is een antagonist nodig.
Slide 27 - Tekstslide
Antagonisten
Spieren werken in koppels. Als de ene spier aanspant ontspant de andere.
Bijvoorbeeld buig- en strekspier bovenarm (biceps/ triceps).
De antagonist levert de externe kracht die nodig is om de actine- en myosinefilamenten weer uit elkaar te trekken en de spier te verlengen.
Slide 28 - Tekstslide
Spierspoeltje
registreert spierspanning
Slide 29 - Tekstslide
Peeslichaampje
registreert rek in de pees
zorgt voor peesreflex bij te grote rek ter voorkoming van schade aan spieren
Slide 30 - Tekstslide
Gladde spieren
Kring- en lengtespieren/ straalspieren zijn elkaars antagonisten.
Slide 31 - Tekstslide
Hartspieren
Hartspiervezels ontspannen doordat het hart volstroomt met bloed - dit levert de externe kracht die nodig is om de myosine-en actinefilamenten weer uit elkaar te trekken.
Slide 32 - Tekstslide
Snelle en langzame spieren
Hoeveelheid langzame en snelle spiervezels is genetisch bepaald maar kan worden gewijzigd door training
Slide 33 - Tekstslide
Snelle en langzame spieren
Krachttraining zorgt voor de verhoging van het aantal myosine en actine filamenten (spiergroei).
Slide 34 - Tekstslide
Snelle en langzame spieren
Duurtraining verhoogt het aantal mitochondriën per cel en verhoogt de doorbloeding (uithoudingsvermogen)