Grammatica 4.4 woordsoorten korte versie vmbo 1

Welkom!
1
WELKOM!
2
  Laptop
Leg op tafel:
Log in:
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Welkom!
1
WELKOM!
2
  Laptop
Leg op tafel:
Log in:

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Volgende week: SO H1.7 en H1.8
Test jezelf: H1.7 en H1.8
Versterk jezelf -> leestekens -> vraagteken, punt,
  uitroepteken
Versterk jezelf -> werkwoordspelling -> OTT
NUMO: maak de oefentaken die klaar staan.
  Vandaag
  • Grammatica 4.4 afronden




  Volgende les

  • Spelling 5.5 (pv, vd en bn)

    Slide 2 - Tekstslide

    Deze slide heeft geen instructies





    • Woordsoorten herhalen 
    • Opdracht 7 t/m 10 maken
    • Samen afsluiten
    Vandaag
    Opdracht 1 t/m 6
     Huiswerk:
    Programma:

    Slide 3 - Tekstslide

    Tyler
    Je kunt herkennen in een zin/tekst:

    • Lidwoorden (LW)
    • Zelfst. naamwoorden (ZN)
    • Werkwoorden (ww)
    LESDOELEN

    Slide 4 - Tekstslide

    Deze slide heeft geen instructies

    Niet (af)gemaakt:



    Huiswerk voor vandaag: H4.4 - opdracht 1 t/m 6
    Gemaakt in boek:



    Gemaakt online:









    Slide 5 - Tekstslide

    Hierna kan een aantal leerlingen naar het leerplein. Ze krijgen hun leesboek mee of de kahoot-opdracht.
    Even herhalen. Wat is ook alweer?
    WW
    ZN
    LW

    Slide 6 - Tekstslide

    Deze slide heeft geen instructies

    Lidwoord
    Er zijn drie lidwoorden (lw) in het Nederlands: de, het, een.
    Een lidwoord hoort altijd bij een zelfstandig naamwoord
    het huis, de tas, een hond.
    In het meervoud gebruik je altijd de: de huizen, de eieren.
    Soms staan er nog andere woorden tussen het lidwoord en het zelfstandig naamwoord:
    het glazen huis, een blaffende hond.

    Slide 7 - Tekstslide

    Deze slide heeft geen instructies

    Zelfstandige naamwoorden
    Hoe vind je die?
    - Je kan er altijd de/het voor zetten.
    - Je kan het woord verkleinen.
    - Je kan het woord in het meervoud zetten. 


    Welke categorieën zijn er ook alweer allemaal?

    Slide 8 - Tekstslide

    Mensen
    Dieren
    Planten
    Dingen
    Begrippen
    Namen
    Werkwoord
    Werkwoorden (ww) geven aan wat iets of iemand doet: maak, gedaan, is, wandelde,
    bekijken, verhuisd, roep, liep.
    Werkwoorden hebben verschillende vormen. Ze staan in de tegenwoordige tijd of in de verleden tijd. 
    Van een ww kun je een ik-hij-wij-rijtje maken:
    ik loop, hij loopt, wij lopen

    Slide 9 - Tekstslide

    Deze slide heeft geen instructies

    Vragen over zinsdelen, leestekens, DT's of dicteewoorden?
    Aan de slag!
    Opdracht 7 t/m 10  (Tyler p.39/41)
    Wat?
    Met wie?
    Hulp?

    Eerder klaar?
    En daarna?


    Zelfstandig
    timer
    20:00
    Stel vragen in teams
    Maak Test jezelf en oefentoets
    Samen afsluiten
    De camera en geluid mogen uit.
    Houd de chat in de gaten!

    Slide 10 - Tekstslide

    Werkboek B
    Tyler blz. 39 tm 41

    Yessin: Extra grammatica blz. 68/69
    Het lidwoord en zelfstandig naamwoord staan altijd naast elkaar
    A
    Waar
    B
    Niet waar

    Slide 11 - Quizvraag

    Deze slide heeft geen instructies

    Zelfstandige naamwoorden zijn woorden voor
    A
    mensen en dieren en planten
    B
    mensen, dieren, planten en namen
    C
    mensen, dieren, planten, namen en dingen
    D
    mensen, dieren, planten, namen, dingen en begrippen

    Slide 12 - Quizvraag

    Deze slide heeft geen instructies

    Wie heeft de code van lesson-up al gekregen?
    A
    lidwoord
    B
    zelfstandig naamwoord
    C
    werkwoord
    D
    voorzetsel

    Slide 13 - Quizvraag

    Deze slide heeft geen instructies

    Nederland =
    A
    lidwoord
    B
    zelfstandig naamwoord
    C
    werkwoord

    Slide 14 - Quizvraag

    Deze slide heeft geen instructies

    Slide 15 - Tekstslide

    Deze slide heeft geen instructies