Persoonsvorm tegenwoordige tijd
Tegenwoordige tijd: stam of stam + T (loopt, wordt, gaat, doet).
-Bij 'ik' altijd alleen de stam + 'je/jij' ná het ww alleen de stam
-Alle andere gevallen stam + t
VB:
-Ik vind dat ook.
-Dat wordt een dikke onvoldoende!