HV1 - Aanwijzende voornaamwoorden

Goal for today
 Demostrative pronouns

Lesson goal: I can recognize and use the demonstrative pronouns (aanwijzende voornaamwoorden)in a sentence.

1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Goal for today
 Demostrative pronouns

Lesson goal: I can recognize and use the demonstrative pronouns (aanwijzende voornaamwoorden)in a sentence.

Slide 1 - Tekstslide

Wat zijn aanwijzende voornaamwoorden?

Slide 2 - Woordweb

Aanwijzende voornaamwoorden
Dit boek = THIS book
Dat boek = THAT book
Deze boeken = THESE books
Die boeken = THOSE books

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Quiz time! 

Slide 5 - Tekstslide

Which sentence is TRUE?
A
THIS gebruik je bij iets van enkelvoud, verweg.
B
THAT gebruik je bij iets van meervoud, verweg.
C
THESE gebruik je bij iets van meervoud, dichtbij.
D
THOSE gebruik je bij iets van enkelvoud, dichtbij.

Slide 6 - Quizvraag


______ laptop over there is Sem's.
A
This
B
That
C
These
D
Those

Slide 7 - Quizvraag


Look at ........... book over there.
A
this
B
that
C
these
D
those

Slide 8 - Quizvraag


I prefer ............ shoes here.
A
this
B
that
C
these
D
those

Slide 9 - Quizvraag

This
That

These
Those

Slide 10 - Sleepvraag

Ik snap nu wat demonstrative pronouns zijn en ga hier mee oefenen.
A
demonstrative wattes??
B
Ja helder, ik ga oefenen in mijn boek.
C
Kunt u het nog een keer uitleggen?

Slide 11 - Quizvraag

Do
WB page 27 exercise 32 
 
time left,
Readtheory. org

Slide 12 - Tekstslide

SOME / ANY

SOME en ANY betekenen beide:

  • enkele
  • wat 
  • een paar
  • geen (in combinatie met NOT)
                                                                           Ik koop elke dag wat snoep in de kantine.
                                                                     Every day I buy some sweets in the canteen.
                                                           Mijn broer mag geen noten eten, hij is allergisch.
                                                                        My brother can't eat any nuts, he's allergic.


Slide 13 - Tekstslide