Voorbereiden mondeling

Voorbereiding mindmap/mondeling 
fictiebegrippen

Leerdoel: je kunt de fictiebegrippen toepassen en uitleggen in je mindmap. 

Op deze manier bereid je je voor op je mondeling (SE).


1 / 42
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 3

In deze les zitten 42 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Voorbereiding mindmap/mondeling 
fictiebegrippen

Leerdoel: je kunt de fictiebegrippen toepassen en uitleggen in je mindmap. 

Op deze manier bereid je je voor op je mondeling (SE).


Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Fictie of non-fictie?
Als je de Donald Duck leest.
A
Fictie
B
Non-fictie

Slide 2 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Fictie of non-fictie?
Als je een biografie leest over Neymar
A
Fictie
B
Non-fictie

Slide 3 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

 Realistische en niet-realistische fictie
Realistische fictie: Verzonnen verhalen die wel echt kunnen gebeuren.
Niet-realistische fictie: Verzonnen verhalen die niet echt kunnen gebeuren. 

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Een realistisch fictief verhaal is...
A
Harry Potter
B
Oorlogswinter
C
Pinkeltje
D
de biografie 'Johan Cruijff'

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Genre?
A
Avonturenroman
B
Historische roman
C
Psychologische roman
D
Science fiction

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Genre?
A
Avonturenroman
B
Historische roman
C
Psychologische roman
D
Science fiction

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Perspectief
Ik-perspectief: Vanuit ik geschreven. Je weet niet meer dan de ik-persoon. 

Hij/zij-perspectief: Geschreven in hij/zij vorm. Je weet niet meer dan de hoofdpersoon.

meervoudige verteller: Dan kijk je in het hoofd van de een, vervolgens in het hoofd van de ander.

Alwetende verteller: Je weet over meerdere personages, wat ze denken, voelen en doen. Kan ook de lezer toespreken, kan door muren en tijden heenkijken.

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Perspectief?
Hij wist nog niet dat, op datzelfde moment, driehonderd kilometer verderop, de koning bezig was een executiebevel op te stellen.


Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Perspectief?
A
Ik-perspectief
B
hij/zij-perspectief
C
alwetende verteller
D
meervoudige verteller

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Perspectief?

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Perspectief?
A
Ik-perspectief
B
hij/zij-perspectief
C
alwetende verteller
D
meervoudige verteller

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Perspectief?
A
Ik-perspectief
B
hij/zij-perspectief
C
alwetende verteller
D
meervoudige verteller

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

 Personages
Verhaalfiguren in boeken en films worden ook wel personages genoemd.
 
Als er wordt gevraagd om een personage te beschrijven, wees dan altijd zo volledig mogelijk. Denk aan innerlijke en uiterlijke kenmerken. 

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Type (flat character)
- Makkelijk te herkennen
- Door een uiterlijke kenmerk
- Een overdrijving van een eigenschap


Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Karakter (round character)
- Lijkt op een echt mens, met verschillende eigenschappen
- Ze zijn niet alleen maar slecht of goed
- Maakt een verandering of ontwikkeling door 
(door bijvoorbeeld een ervaring)
- Kan keuzes maken en deze ook onderbouwen
- Je leert het personage beter kennen

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Type of karakter?
Het mooie meisje is lief.
A
Type
B
Karakter

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is géén karaktereigenschap?
A
vrolijk
B
enthousiast
C
klein
D
chaotisch

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De schrijver geeft ons vooral informatie over
A
Het innerlijk van het personage
B
Het uiterlijk van het personage

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Begin?
Hoe kan een verhaal beginnen?

- Met een inleiding, of gewoon aan het begin.
- In het midden van het verhaal.
- Aan het eind van het verhaal.

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

 Omgeving / Ruimte
Het verhaal speelt zich altijd ergens af. 
Zo kan de schrijver een bepaalde sfeer oproepen. 
Omgeving heeft vaak een functie.

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

 Plot
Ook wel verhaallijn genoemd.

Dus hoe het verhaal in elkaar zit, alle ontwikkelingen, veranderingen en hoe het afloopt. 


Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vier technieken om de plot spannend te maken.
1. Springen tussen verhaallijnen
2. Verhaallijn afkappen (ook wel cliffhanger genoemd)
3. Ontknoping uitstellen
4. Gebruik maken van een plottwist/plotwending

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

CSI begint vaak met de misdaad. Je weet dus al wat er gebeurd is, alleen nog niet hoe. Hoe noem je deze techniek?
A
Springen tussen verhaallijnen
B
Verhaallijn afkappen
C
Ontknoping uitstellen
D
Gebruik maken van een plottwist/plotwending

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bij welke techniek zet de schrijver je op het verkeerde spoor?
A
Springen tussen verhaallijnen
B
Verhaallijn afkappen
C
Ontknoping uitstellen
D
Gebruik maken van een plottwist/plotwending

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat bedoelen we met 'verteltijd'
A
Hoe lang een verhaal duurt.
B
Hoe lang het duurt om het verhaal te lezen.
C
Hoe lang het duurt om een verhaal te schrijven.

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

 Verteltijd en vertelde tijd
Verteltijd: hoelang een verhaal duurt om te lezen. 
Dus in aantal bladzijdes, minuten. aantal woorden etc.

Vertelde tijd: hoeveel tijd er voorbij gaat in het verhaal. 

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Historische tijd
In welke tijd speelt het zich af?

In de Eerste of Tweede Wereldoorlog? In 2020? 

Je moet ook uit kunnen leggen waarom je dat denkt. Bijvoorbeeld door een gebeurtenis.

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Versnelling en vertraging

Versnelling: Er gaat in weinig tekst veel tijd voorbij. 
 

Vertraging: Er gaat in veel tekst weinig tijd voorbij. 

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De maan hield zich al 4 maanden schuil achter de wolken.
A
Versnelling
B
Vertraging

Slide 32 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De docent liep van het lokaal naar de kantine, terwijl ze dacht aan de boodschappen die ze nog moest doen. Ook popte er een glimlach op haar gezicht, want ze moest denken aan een grapje dat een leerling net maakte
A
Versnelling
B
Vertraging

Slide 33 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Flashback en flashforward
Flashback: terugblik naar een eerdere gebeurtenis. 
- Met een terugblik, krijg je meer informatie over de hoofdpersoon.

Flashforward: Sprong in de tijd naar een latere gebeurtenis.
(Soms ook fastforward genoemd)
- De schrijver geeft je alvast informatie over wat er nog komen zal. 

Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 35 - Tekstslide

1 = flashforward
2 = flashbck
3 = flashforward
Thema
Kort en algemeen wat de strekking van het verhaal is.
Je kunt het thema formuleren:
- in een paar woorden (de grote gevolgen van pesten);
- in een korte zin (Scholier wordt zo gepest dat hij zelfmoord pleegt);
- in een vraag (Wat zijn de gevolgen van pesten?).

Slide 36 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Motief
 Dit is een herhaaldelijk terugkerend iets in een boek of verhaal. Het kan een lied, een emotie of een kleur zijn, maar ook een concreet object of gebeurtenis, zoals een sterfgeval, vluchten of onbereikbare liefde. 
Motieven zorgen ervoor dat een verhaal een eenheid wordt.
Vaak zijn er meerdere motieven in een boek of verhaal aan te wijzen.

Slide 37 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het verschil tussen een open en gesloten eind?

Slide 38 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Eind 
Gesloten einde: het verhaalprobleem is opgelost. 

Open einde: sommige zaken zijn nog niet opgelost. Als lezer moet je zelf invullen hoe het verhaal verder zal gaan en wat er met de personages gaat gebeuren.

Slide 39 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 40 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 41 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 42 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies