Marktresultaat en Overheidsinvloed (1e) H3. Onvolkomen concurrentie

Week 10 (vanaf 3 maart 2025)
Hoofdstuk 3. Onvolkomen concurrentie

  • terugblik vorige les (subsidies)
  • zelftest hoofdstuk 2 (de overheid grijpt in)
  • leerdoelen
  • instructie (marktmacht)
  • maakwerk: opdracht 3.1 t/m 3.5
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

In deze les zitten 29 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Week 10 (vanaf 3 maart 2025)
Hoofdstuk 3. Onvolkomen concurrentie

  • terugblik vorige les (subsidies)
  • zelftest hoofdstuk 2 (de overheid grijpt in)
  • leerdoelen
  • instructie (marktmacht)
  • maakwerk: opdracht 3.1 t/m 3.5

Slide 1 - Tekstslide

Kosten
Het consumentensurplus neemt door de subsidie toe (rode balk). Tevens neemt het producentensurplus toe (blauwe balk).

De overheid betaalt de kosten van de subsidie (rode + blauwe balk + gele driehoek).

De kosten van de subsidie zijn niet volledig gedekt door de groei van het consumenten en producentensurplus → verlies aan surplus / welvaart (gele driehoek).

Slide 2 - Tekstslide

Zelftest H2
  • wat: 2.4 zelftest, opdracht 2.18 t/m 2.24 (pagina 36)
  • hoe: fluisterend overleg met buurman / buurvrouw mag
  • hulp: buurman / buurvrouw of steek je vinger op
  • tijd: tot 10 minuten
  • uitkomst: zo ver mogelijk
  • klaar: ga verder met opdracht 2.25 t/m 2.28
timer
10:00

Slide 3 - Tekstslide

Leerdoelen H3. Onvolkomen concurrentie
  • Ik kan de begrippen op pagina 58 omschrijven (zie ook LWEO).
  • Ik kan de gevolgen van machtsvorming voor het marktresultaat grafisch analyseren.
  • Ik kan uitleggen welke afweging de overheid maakt om in te grijpen bij machtsvorming.






















































Slide 4 - Tekstslide

Onvolkomen concurrentie
Volkomen
concurrentie
Onvolkomen
concurrentie

Slide 5 - Tekstslide

Marktmacht = marktfalen
Wat gebeurt er met het surplus als de marktvorm verandert van volkomen concurrentie naar monopolie?

  • een deel van het surplus verschuift van consument naar producent, de monopolist kan zelf prijs bepalen en zet de prijs hoger

  • een deel van het surplus gaat verloren, het aantal vragers neemt af (te hoge prijs), het aantal ruiltransacties daalt en de markt wordt minder economisch doelmatig

Slide 6 - Tekstslide

Monopolist en prijselasticiteit
De monopolist is prijszetter. Zij moet enkel rekening houden met betalingsbereidheid klant. Bij een hogere prijs wordt er minder gevraagd.

Een monopolist wil een hogere omzet met zijn bedrijf halen. In welk geval zal een monopolist eerder geneigd zijn de prijs te verhogen? Als de vraag naar zijn product elastisch of inelastisch is?
  • inelastisch, de vraag neemt relatief minder af dan dat de prijs in procenten stijgt, hierdoor zal de omzet stijgen

Slide 7 - Tekstslide

Opdracht 3.2 t/m 3.4
  • wat: opdracht 3.2 t/m 3.4
  • hoe: fluisterend overleg met buurman / buurvrouw mag
  • hulp: buurman / buurvrouw of steek je vinger op
  • tijd: 10 minuten
  • uitkomst: zo ver mogelijk
  • klaar: ga verder met opdracht 3.5
timer
10:00

Slide 8 - Tekstslide

Opdracht 3.2
Monopolie: prijsafzetfunctie (GO) valt samen met de collectieve vraagfunctie (Qv):
  • P vervangen door GO
  • Qv vervangen door q
  • Qv = -0,2P + 10
  • q = -0,2P + 10
  • q – 10 = -0,2P
  • -5q +50 = P
  • GO = -5q +50

Slide 9 - Tekstslide

Opdracht 3.2
  • GO = -5q +50
  • TO = GO x q
  • TO = -5q2 + 50q
  • MO =  TO' (afgeleide)
  • MO = -10q + 50

Slide 10 - Tekstslide

Opdracht 3.3
a. Leg uit vaste kosten geen invloed op MK?
  • vaste kosten veranderen niet met q
b. Bereken het aantal taxiritten bij MW.
  • MO = MK
  • -10q + 50 = 2,5q + 5 -> q = 3,6 (360.000)
c. Verklaar dat de prijs € 32 wordt.
  • q = 3,6 invullen in prijsafzetfunctie
  • p = -5 x 3,6 + 50 = € 32
d. Geef nieuwe prijs P* en hoeveelheid Q* aan.
e. Bereken de procentuele verandering van P.
  • ((€ 32 - € 20) / € 20) x 100% = 60%

Slide 11 - Tekstslide

Opdracht 3.4
a. Arceer het verloren surplus dat ontstaat.
b. Leg uit waarom dit niet voldoet aan Pareto.
  • in het Pareto-optimum is de prijs (GO) gelijk aan de marginale kosten (MK), hier ligt de prijs hoger dan de marginale kosten
c. De marktmacht van de aanbieder leidt tot een toename/afname van het totale surplus en tot een herverdeling van het surplus ten nadele van de consument/producent.
  • afname en consument

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Maakwerk deze week
  • wat: opdracht 3.1 en 3.5
  • hoe: fluisterend overleg met buurman / buurvrouw mag
  • hulp: buurman / buurvrouw of steek je vinger op
  • tijd: tot 1 minuut voor einde les
  • uitkomst: zo ver mogelijk
  • klaar: ga verder met paragraaf 3.6 t/m 3.7

Slide 14 - Tekstslide

Week 10 (vanaf 3 maart 2025)
Hoofdstuk 3. Onvolkomen concurrentie

  • terugblik vorige les (machtsvorming)
  • leerdoelen
  • instructie (prijsdiscriminatie en toezicht op de markt)
  • maakwerk: opdracht 3.6 t/m 3.19

Slide 15 - Tekstslide

Onvolkomen concurrentie
Volkomen
concurrentie
Onvolkomen
concurrentie

Slide 16 - Tekstslide

Marktmacht = marktfalen
Wat gebeurt er met het surplus als de marktvorm verandert van volkomen concurrentie naar monopolie?

  • een deel van het surplus verschuift van consument naar producent, de monopolist kan zelf prijs bepalen en zet de prijs hoger

  • een deel van het surplus gaat verloren, het aantal vragers neemt af (te hoge prijs), het aantal ruiltransacties daalt en de markt wordt minder economisch doelmatig

Slide 17 - Tekstslide

Opdracht 3.2
Monopolie: prijsafzetfunctie (GO) valt samen met de collectieve vraagfunctie (Qv):
  • P vervangen door GO
  • Qv vervangen door q
  • Qv = -0,2P + 10
  • q = -0,2P + 10
  • q – 10 = -0,2P
  • -5q +50 = P
  • GO = -5q +50

Slide 18 - Tekstslide

Opdracht 3.2
  • GO = -5q +50
  • TO = GO x q
  • TO = -5q2 + 50q
  • MO =  TO' (afgeleide)
  • MO = -10q + 50

Slide 19 - Tekstslide

Opdracht 3.3
a. Leg uit vaste kosten geen invloed op MK?
  • vaste kosten veranderen niet met q
b. Bereken het aantal taxiritten bij MW.
  • MO = MK
  • -10q + 50 = 2,5q + 5 -> q = 3,6 (360.000)
c. Verklaar dat de prijs € 32 wordt.
  • q = 3,6 invullen in prijsafzetfunctie
  • p = -5 x 3,6 + 50 = € 32
d. Geef nieuwe prijs P* en hoeveelheid Q* aan.
e. Bereken de procentuele verandering van P.
  • ((€ 32 - € 20) / € 20) x 100% = 60%

Slide 20 - Tekstslide

Opdracht 3.4
a. Arceer het verloren surplus dat ontstaat.
b. Leg uit waarom dit niet voldoet aan Pareto.
  • in het Pareto-optimum is de prijs (GO) gelijk aan de marginale kosten (MK), hier ligt de prijs hoger dan de marginale kosten
c. De marktmacht van de aanbieder leidt tot een toename/afname van het totale surplus en tot een herverdeling van het surplus ten nadele van de consument/producent.
  • afname en consument

Slide 21 - Tekstslide

Leerdoelen H3. Onvolkomen concurrentie
  • Ik kan de begrippen op pagina 58 omschrijven (zie ook LWEO).
  • Ik kan de gevolgen van machtsvorming voor het marktresultaat grafisch analyseren.
  • Ik kan uitleggen welke afweging de overheid maakt om in te grijpen bij machtsvorming.






















































Slide 22 - Tekstslide

Leerdoelen H3. Onvolkomen concurrentie
  • Ik kan de gevolgen van prijsdiscriminatie voor het marktresultaat grafisch analyseren.
  • Ik kan motieven noemen voor nationalisering en privatisering.
  • Ik kan uitleggen dat de overheid door liberalisering de marktwerking stimuleert.
  • Ik kan een relatie tussen opdrachtgever en uitvoerder met de principaal-agent analyseren.
  • Ik kan uitleggen dat een principaal-agent probleem tot transactiekosten leidt.
  • Ik kan uitleggen dat er bij principaal-agent risico is op averechtse selectie en moral hazard.
  • Ik kan uitleggen hoe er bij een principaal-agent contracten en prikkels worden ingezet.
  • Ik kan uitleggen dat een berovingsprobleem ontstaat vanuit verschuivende machtsverhoudingen als een van beide partijen verzonken kosten heeft gemaakt.
  • Ik kan de noodzaak verklaren van toezicht en inspecties door de overheid.






















































Slide 23 - Tekstslide

Prijsdiscriminatie
Een manier voor de monopolist om zijn marktmacht nog verder te vergroten en ook het resterende deel van het consumentensurplus te bemachtigen is prijsdiscriminatie. De aanbieder vraagt verschillende prijzen aan deelmarkten voor een identiek product. De aanbieder moet dan wel:
  • de betalingsbereidheid van elke individuele consument weten
  • voor elke consument een aparte prijs rekenen die gelijk is aan
       de betalingsbereidheid van die consument

Voorwaarden:
  1. strikte scheiding tussen deelmarkten
  2. geen doorverkoop mogelijk tussen deelmarkten



Slide 24 - Tekstslide

Prijsdiscriminatie
Wat is het?
  • verschillende prijzen voor verschillende groepen consumenten

Waarom doen producenten dit?
  • producentensurplus uitbreiden ten koste van het consumentensurplus

Waar gebeurt dit vooral?

Slide 25 - Tekstslide

Prijsdiscriminatie
Een bedrijf kan voor een nieuw product een uniforme prijs vragen van $ 99.

Echter, de betalingsbereidheid van sommige groepen consumenten (bijvoorbeeld ‘Early Adopters’) ligt veel hoger dan $ 99.

Het bedrijf start daarom met een prijs van $ 399 en verlaagt deze in een aantal jaar stapsgewijs tot $ 99.

Slide 26 - Tekstslide

Prijsdiscriminatie
Welke doelstelling heeft de producent bij een prijs van € 50?
  • bij een prijs (GO) van € 50 is de MO = 0 -> maximale omzet

Wat is dan het producentensurplus (PS) en het consumenten- surplus (CS)?
  • CS = € 50 x 5 x 0,5 = € 125 miljoen
  • PS = GO (prijs) - MK = € 45 x 5 = € 225 miljoen

De producent begint met een prijs van € 80, en verlaagt deze na een maand naar € 50, wat is het CS en het PS dan?
  • CS = (€ 20 x 2 x 0,5) + (€ 30 x 3 x 0,5)  = € 65 miljoen
  • PS = GO (prijs) - MK = (€ 75 x 2) + (€ 45 x 3) = € 285 miljoen
  • de producent heeft € 60 miljoen afgeroomd van het CS
  • bij perfecte prijsdiscriminatie is er geen CS, de prijs is voor elke consument gelijk aan zijn betalingsbereidheid


Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

Maakwerk deze week
  • wat: opdracht 3.9 (verzelfstandiging), 3,13 (principaal-agent) en 3.14 (berovingsprobleem)
  • hoe: fluisterend overleg met buurman / buurvrouw mag
  • hulp: buurman / buurvrouw of steek je vinger op
  • tijd: tot 1 minuut voor einde les
  • uitkomst: zo ver mogelijk
  • klaar: ga verder met paragraaf 3.9 t/m 3.19

Slide 29 - Tekstslide