4.8 -- 4.9 - 4.10

TCA1 4.8 - 4.9-4.10
Nodig voor deze paragrafen:
  1. werkblad plusopdracht 4.8
  2. kaartjes om viertallen te maken
  3. kaartjes met afbeeldingen van de woorden van 4.7
  4. tekst 4.9
  5. kaartjes met de woorden van 4.9

1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2MBOISKStudiejaar 1

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 180 min

Onderdelen in deze les

TCA1 4.8 - 4.9-4.10
Nodig voor deze paragrafen:
  1. werkblad plusopdracht 4.8
  2. kaartjes om viertallen te maken
  3. kaartjes met afbeeldingen van de woorden van 4.7
  4. tekst 4.9
  5. kaartjes met de woorden van 4.9

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat leer je vandaag?
Ik kan eenvoudige opdrachten begrijpen en uitvoeren om een appeltaart te bakken.
Ik ken de woorden: oké, genoeg, meer, minder, dom, appels, de suiker, de eieren, de gram, de boter betekenen.
Ik kan een korte boodschappenlijst schrijven.
Ik kan een korte vraagzin maken met de vraagwoorden: wie, wat, waar, wanneer en hoeveel.
Functioneel
Structureel

Slide 3 - Tekstslide

Voorkennis ophalen
Werkvorm zoek de fout:

In tweetallen zoeken de cursisten de fout.
Vraag klassikaal een paar tweetallen uit te leggen wat precies de fout is.

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 5 - Video

Deze slide heeft geen instructies

wie
mensen / personen
Wie ben jij?
wat
het ding / de dingen
Wat eet jij?
waar
plaats
Waar ben je?
hoeveel
aantal
Hoeveel boterhammen eet jij?
wanneer
tijd / datum / dag
Wanneer doe je boodschappen?

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zinsvolgorde
vraagwoord
werkwoord
wie of wat
rest
Wie
is
hij?
Wat
drinken
jullie?
Waar
koop
je
groente?
Wanneer
doe 
je 
boodschappen?
Hoeveel boterhammen
eet
jij
vandaag?

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de goede volgorde?
A
jij - drink - wat - 's ochtends?
B
wat - drink - jij - 's ochtends?
C
wat - jij - drink - 's ochtends?
D
drink - 's ochtends - jij - wat?

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de goede volgorde?
A
de docent - woont - waar?
B
de docent - waar - woont?
C
waar - de docent - woont?
D
waar - woont - de docent?

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de goede volgorde?
A
wie - de boodschappen - doet?
B
de boodschappen - doet - wie?
C
wie - doet - de boodschappen?
D
doet - wie - de boodschappen?

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de goede volgorde?
A
kosten - hoeveel - de peren?
B
de peren - kosten - hoeveel?
C
hoeveel - kosten - de peren?
D
hoeveel - de peren - kosten?

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de goede volgorde?
A
wanneer - gaan - jullie - naar school?
B
wanneer - jullie - gaan - naar school?
C
wanneer - naar school - gaan - jullie?
D
wanneer - gaan - naar school - jullie?

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de goede volgorde?
A
waar - jullie - kopen - vlees?
B
kopen - jullie -waar - vlees?
C
jullie - kopen - waar - vlees?
D
waar - kopen - jullie - vlees?

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de goede volgorde?
A
wat - jullie - eten - 's middags?
B
wat - eten - 's middags - jullie?
C
wat - eten - jullie - 's middags?
D
wat - jullie -'s middags - eten?

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de goede volgorde?
A
je - wil - wanneer - naar de stad?
B
wil - je - naar de stad - wanneer?
C
wanneer - je -wil - naar de stad?
D
wanneer - wil - je - naar de stad?

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de goede volgorde?
A
hoeveel bladzijdes - het boek - heeft?
B
hoeveel bladzijdes - heeft - het boek?
C
het boek - hoeveel bladzijdes - heeft?
D
heeft - het boek - hoeveel bladzijdes?

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de goede volgorde?
A
gaat - wie - naar de winkel?
B
gaat - naar de winkel - wie?
C
wie - gaat - naar de winkel?
D
wie - naar de winkel - gaat?

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Maak opdracht 55, 56, 57 en 58
timer
10:00

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Werkblad plusopdracht 4.8
Cursist A
pak een kaartje                                                         
maak een goede vraagzin met een vraagwoord                    
 schrijf de vraagzin op : Waar zitten de kinderen?

Cursist B
geef antwoord op de vraagzin
schrijf de antwoordzin op:  De kinderen zitten op de bank.



Slide 20 - Tekstslide

Docent maakt viertallen en deelt de kaartjes afbeeldingen van 4.7 uit.
Cursist A: pak een kaartje maak een goede vraagzin met een vraagwoord
Cursist B: schrijf de vraagzin op
Cursist C: geef antwoord op de vraagzin
Cursist D: schrijf de antwoordzin op
Iedere groep maakt in totaal 6 zinnen.

Slide 21 - Tekstslide

Voorkennis ophalen
Werkvorm zoek de fout:

In tweetallen zoeken de cursisten de fout.
Vraag klassikaal een paar tweetallen uit te leggen wat precies de fout is.
4.9 Appeltaart maken
                              Opdracht 59 Kijk en luister naar de woorden



Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

4.9 Appeltaart maken



  1. Maak opdracht 60, 62, 62, 63, 64, 65, 66 en 67 in je boek. 
  2. Je hebt hiervoor 20 minuten de tijd.
  3. Wissel van boek met je buurman/buurvrouw.
  4. Bespreek de verschillen
timer
20:00

Slide 23 - Tekstslide

Docent deelt tekst 4.9 uit
Rol het deeg uit.
Maak het deeg.
Snijd de appels.
Vul de taart.
Bak de taart.
Meng bloem, boter, suiker en ei en kneed tot een bal.
Leg het deeg in een ronde bakvorm.
Snijd de appels. Meng met kaneel.
Leg de appelplakjes in de bakvorm.
Zet de oven op 180 graden. Bak de taart 45 minuten. Klaar!

Slide 24 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Schrijf samen een boodschappenlijstje

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

4.9 Recept voor appeltaart
1. Maak het deeg.
Meng 200 gram bloem, 150 gram boter, 100 gram suiker en één ei. Kneed tot een bal.
2. Rol het deeg uit.
Leg het in een ronde bakvorm.
3. Snijd de appels.
Snijd 4 appels in dunne plakjes. Meng met kaneel.
4. Vul de taart.
Leg de appelplakjes in de vorm.
5. Bak de taart.
Zet in de oven (180°C, 45 minuten). Klaar!





Schrijf een boodschappenlijstje

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verboden woord
  1. Pak een kaartje
  2. Op het kaartje staat een woord uit 4.9
  3. Zeg het woord niet!
  4. Omschrijf het woord voor je medecursisten
  5. Je medecursisten proberen het woord te raden. 

Voorbeeld: op het kaartje staat het woord banaan.
Je zegt: Het is fruit. Het is geel.  Iemand raadt: een banaan!

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ik kan iemand op een vriendelijke manier vragen mij te helpen.
😒🙁😐🙂😃

Slide 29 - Poll

Deze slide heeft geen instructies

Ik kan eenvoudige instructies begrijpen en uitvoeren om een appeltaart te bakken.
😒🙁😐🙂😃

Slide 30 - Poll

Deze slide heeft geen instructies

Ik weet wat de woorden: oké, genoeg, meer, minder, dom,
appels, de suiker, de eieren, de gram, de boter betekenen.
😒🙁😐🙂😃

Slide 31 - Poll

Deze slide heeft geen instructies

Ik kan een goede vraagzin maken met de
vraagwoorden: wie - wat - waar - wanneer - hoeveel -
😒🙁😐🙂😃

Slide 32 - Poll

Deze slide heeft geen instructies

4.10 De euro
                                   Opdracht 68  Luister naar tekst en lees mee in je boek.

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

4.10 De euro



  1. Maak opdracht 69, 70, 71, 72, 74 en 75 in je boek. 
  2. Je hebt hiervoor 20 minuten de tijd.
  3. Wissel van boek met je buurman/buurvrouw.
  4. Bespreek de verschillen
timer
20:00

Slide 34 - Tekstslide

Docent deelt tekst 4.9 uit
4.10 De euro



Opdracht 73 Wat hoor je?
  1. Luister naar de docent.
  2. Schrijf de zinnen op.

Slide 35 - Tekstslide

Docent deelt tekst 4.9 uit
4.10 De euro
Opdracht 76 Wat hoor je?
Cursist A: lees de vraag.
Cursist B: lees het antwoord.

Klaar?
Cursist B: lees de vraag.
Cursist A: lees het antwoord.

Slide 36 - Tekstslide

Docent deelt tekst 4.9 uit