les2

Pak je boek, je schrift, je rekenmachine en een pen/potlood
ik loop langs en controleer het gemaakte huiswerk
1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quiz, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Pak je boek, je schrift, je rekenmachine en een pen/potlood
ik loop langs en controleer het gemaakte huiswerk

Slide 1 - Tekstslide

  • je gaat  6 minuten in sti
Deze les?
  • wat hebben we de vorige les geleerd?
  • we kijken de gemaakte opdrachten na
  • uitleg, je bent stil en doet goed mee
  • je gaat 10 minuten in stilte werken
  • daarna kun je zachtjes met elkaar overleggen
  • we gaan nakijken
  • we sluiten de les af
Vragen (aan mij) mogen altijd gesteld worden

Slide 2 - Tekstslide

VORIGE LES?

Slide 3 - Woordweb

  • Ik weet wat behoeften zijn
  • Ik weet welke twee soorten behoeften er zijn en ken van elk twee voorbeelden
  • Ik weet wat vrije goederen zijn en kan hier drie voorbeelden van geven
  • Ik weet wat schaarse goederen zijn en kan hier vijf voorbeelden geven
  • Ik weet wat welvaart is
  • Ik weet hoe de welvaart kan toenemen
  • Ik weet wat prioriteiten stellen inhoudt
  • Ik weet wat zelfvoorziening is en kan hier vijf voorbeelden van geven
  • Ik kan rekenen met procenten
  • Ik weet hoe ik moet afronden
  • Ik weet dat geld een € heeft en 2 decimalen
  • Ik weet dat de komma op mijn rekenmachine een punt is
LEER              EN

Slide 4 - Tekstslide

1
Twee eigen voorbeelden van uitgaven om je leven beter of aangenamer te maken:

Slide 5 - Tekstslide

2a
Primaire behoeften: brood, huis, broek en schoenen.
2b
Secundaire behoeften: vakantie, fiets, smartphone, auto en cola.

Slide 6 - Tekstslide

3
Budget
Leeftijd (of geslacht)
Reclame

4
Schoenen: jij wellicht als je kleedgeld krijgt, anders je ouders.
Eten: ouders (zij zorgen voor het eten).
Snack's: jij wellicht als je dit koopt.

Slide 7 - Tekstslide

5a
Bakkers gebruiken grondstoffen (meel, zout, gist) en ze gebruiken hulpmiddelen/machines (oven, mixer) en het kost tijd om het brood te maken.
5b
Brood kan zeldzaam zijn als de oogst een keer mislukt, of als de vraag heel hoog is, als stroom heel duur wordt, of als de oven kapot gaat, of als mensen geen brood meer willen eten.

Slide 8 - Tekstslide

6
Je kunt gaan zwemmen in het IJsselmeer.
Je kunt gaan voetballen op een grasveldje in de buurt.
Je kunt gaan picknicken in het park met zelf mee genomen spullen.
Je kunt ook zonnen op het strand.


Slide 9 - Tekstslide

7
Opwekken duurzame energie:

Slide 10 - Tekstslide

8
Jouw prioriteitenlijst: begint hopelijk wel met het maken van je fiets! Zou jammer zijn als je lopend naar school moet.....
Daarna ben je vanzelfsprekend helemaal vrij om te kiezen wat voor jou belangrijk is.

Slide 11 - Tekstslide

9a
Zonder te kopen: zelfvoorziening.
9b
Voorbeelden zelfvoorziening:

Slide 12 - Tekstslide

10
Welvaart neemt toe:
  • je krijgt loonsverhoging (meer geld)
  • prioriteiten stellen (geen onnodige uitgaven)
  • zelfvoorziening (je hoeft niet te kopen)

Slide 13 - Tekstslide

11
Je kunt er niets over zeggen omdat je niet weet wat ze zelf moeten betalen, welke behoeften ze hebben. Misschien doet Yusuf ook meer aan zelfvoorziening.


Slide 14 - Tekstslide

12
Het inkomen van € 400,- = 100%
€ 4,- = 1%
Percentage
Berekening
Bedrag
Primaire behoeften
63%
400/100x63
of 63x3
€ 252,-
Secundaire behoeften
28%
400/100 x 28
of 28x4
€ 112,-
Sparen
9%
400/100 x 9
of 9x4
€  36,-

Slide 15 - Tekstslide

13
De vraag is hoeveel is 92% van € 685,-
100% = 685
1% = 6,85
92% = 685/100 x92 =€ 630,20 
        (of 6,85x92)

Ze besparen dit dus per jaar op electriciteitskosten.

Slide 16 - Tekstslide

14a
Op het duurste artikel plak je de meeste korting!
Dus -25% plak je op Monopoly, -15% plak je op PimPamPet en -10% plak je op het kaartspel.
14b
Monopoly: 36,50x0,75 = € 27,38
PimPamPet: 13,40x0,85 = € 11,39
Kaartspel: 11x0,9 = € 9,90
14c
Zonder korting betaal je 36,50+11+13,40 = € 60,90
Met korting is het € 48,67
De besparing is dus 60,90-48,67 = € 12,23

Slide 17 - Tekstslide

§1.2 Hoe wordt je beïnvloed?
Sociale beïnvloeding

beïnvloeding door familie, vrienden en kennissen.
Commerciële beïnvloeding

beïnvloeding door bedrijven 
of merken

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Video

Marketing: alles wat een bedrijf doet om het product te kunnen verkopen.

Marketingmix: bestaat uit

Slide 20 - Tekstslide

Marketingmix

Slide 21 - Tekstslide

Reclame
ommerciële reclame
Ideële reclame
Informatieve reclame
Merkreclame
Sluikreclame

Slide 22 - Tekstslide

Doelgroep: aan wie wil het bedrijf het product verkopen? 
Bijvoorbeeld jongeren, ouderen, gamers, jonge ouders, vrouwen.

Slide 23 - Tekstslide

Merken:

A-merk (zeer bekend)


B-merk (onbekend bij veel consumenten)


Huismerk (producten met het merk van de verkopende winkel)

Slide 24 - Tekstslide

Stappenplan:
Bereken de korting = het verschil tussen de twee prijzen
Bereken de korting in procenten = korting in euro's delen door de normale (of oude) prijs x 100

Voorbeeld:
Een JBL-koptelefoon kost nu € 75,-. De normale prijs (of oude prijs) was € 110,- Bereken de korting in procenten.
  • Korting = 110-75 = € 35,-
  • Korting in procenten = 35/110 x 100 = 31,8%
Korting in procenten berekenen

Slide 25 - Tekstslide

Maak in stilte
en
zelfstandig
de opdrachten 1 t/m 11 
pagina 14 t/m 17

 Ben je klaar: 
Neem alvast §1.3 door


timer
10:00
ben je niet stil => strafwerk!

Slide 26 - Tekstslide

Opdrachten

Slide 27 - Tekstslide

1
Eigen voorbeeld van aankoop op aanraden van iemand anders. Misschien bij kleding kopen.

2a
Omdat er betaald wordt is er sprake van commerciële beïnvloeding.
2b
Hangt heel erg af van de doelgroep en het product.
Social media is vaak wel persoonlijker dan via tv of tijdschriften.

Slide 28 - Tekstslide

Promotiebeleid
Presentatiebeleid
Prijsbeleid
Productbeleid
Personeelsbeleid
Plaatsbeleid
3

Marketingmix (de 6 P's)
Hoe krijg je aandacht voor het product?
Op welke manier maak je reclame?
Hoe worden producten gepresenteerd? 
Hoe staan ze uitgestald? 
Hoe ziet de etalage eruit?
Welke prijs krijgt het?
Hoge prijs of luxe imago?
Of juist budgetprijzen?
Welke kortingsacties?
Wat wordt er verkocht?
Welke merken?
Uitgebreid assortiment?
Hoe wordt het verpakt?
Wat voor mensen werken er?
Zijn ze deskundig, beleefd en servicegericht?
Waar is het te koop?
Via internet of winkel?
In stadscentrum of daarbuiten?

Slide 29 - Tekstslide

4
               Plaatsbeleid                  Personeelsbeleid

               Prijsbeleid                    Presentatiebeleid

               Productbeleid                Promotiebeleid



Slide 30 - Tekstslide

5

Reclame
Doel: aandacht vragen voor een product of boodschap.
Merk reclame
Doel: merknaam beter te laten onthouden.
Informatieve reclame
Doel: informatie geven over een product.
Commerciële reclame
Doel: meer producten verkopen om daarmee geld te verdienen.
Ideële reclame
Doel: mensen laten nadenken over maatschappelijke thema's.

Slide 31 - Tekstslide

6a
Dit is een vorm van ideële reclame; 
er wordt niet geprobeerd je iets te verkopen.
6b
De overheid wil er voor zorgen dat je oplet tijdens het fietsen (verkeersveiligheid verbeteren).
6c
De overheid kan je ook voorlichting geven, reclame maken op social media, mensen aanspreken, 
en misschien belonen als je het goed doet....
 


Slide 32 - Tekstslide

7a
Jongeren hebben nog geen vaste uitgaven zoals de huur, eten en drinken etc. Wat ze verdienen kunnen ze vaak ook uitgeven.
7b
Jongeren zien veel reclames en willen vaak nieuwe producten uitproberen, ze zijn beïnvloedbaar.
Als een merk goed bevalt is de kans groot dat ze klant blijven. En omdat ze jong zijn, dus voor een lange tijd.

Slide 33 - Tekstslide

8
Het is een sportieve fiets => jongeren.
Lange afstand => misschien ouderen, die hebben tenslotte meer tijd om te fietsen. En jongeren hebben meestal wel een school in de buurt.

Voor beiden valt wat te zeggen.

Slide 34 - Tekstslide

9
B-merk                      A-merk               Huismerk

Slide 35 - Tekstslide

10
De vraag is: hoeveel procent is € 30,- van € 125,-
125 = 100%
1,25 = 1%

30/125 x 100 = 24% (of 30/1,25)


formule

Slide 36 - Tekstslide

11
Het geheel (100%) = 1.650 flessen
A-merk is 754 flessen; dit is in procenten
      754/1650 x100 = 45,6969697 = 45,7%
B-merk is 377 flessen; dit is in procenten
      377/1650 x100 = 22,84848485 = 22,8%
Huismerk is 519 flessen; dit is in procenten
      519/1650 x100 = 31,45454545 = 31,5%



Slide 37 - Tekstslide

LEER              EN

                     §1.2

Slide 38 - Tekstslide

  • Ik weet wat koopgedrag inhoudt.
  • Ik weet door welke twee groepen mijn koopgedrag beïnvloed kan worden.
  • Ik weet wat commerciële beïnvloeding is en kan hier drie voorbeelden van geven.
  • Ik weet wat sociale beïnvloeding is en kan hier drie voorbeelden van geven.
  • Ik weet wat marketing is.
  • Ik weet waaruit de marketingmix bestaat 
  • Ik kan van elk marketinginstrument drie voorbeelden geven.
  • Ik weet wat commerciële reclame is en kan hier drie voorbeelden van geven.
  • Ik weet wat informatieve reclame is en kan hier drie voorbeelden van geven.
  • Ik weet wat merkreclame is en kan hier drie voorbeelden van geven.
  • Ik weet wat ideële reclame is en kan hier drie voorbeelden van geven.
  • Ik weet wat een doelgroep is en kan drie doelgroepen noemen.
  • Ik weet het verschil tussen een A-merk, B-merk en huismerk.
  • Ik kan een percentage van iets uitrekenen.
LEER              EN

Slide 39 - Tekstslide