9.4 Ziekte, afweer en donatie 9.6 HAVO 2

9.4 en 9.6    HAVO 2
9.4 - ziektes en afweer
9.6 - bloed en orgaandonatie
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

9.4 en 9.6    HAVO 2
9.4 - ziektes en afweer
9.6 - bloed en orgaandonatie

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen vandaag?
- Het 'biologische momentje' van de dag
- Uitleg paragraaf 9.4 + 9.6



- Wat doen jullie volgende week? HGM afwezig

Slide 2 - Tekstslide

Het 'biologische momentje' van de dag...
Meningokokken:
  • Bacterie, de meningokok.
  • Oproep tot inenten.
  • Gevolgen kunnen zijn: bloedvergiftiging,
      hersenvliesontsteking.
  • Verspreiding door hoesten, niezen, zoenen.
  • Kinderen rond 2 jaar, pubers, of ouderen 50+.

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Video

Noem een ziekteverwekker
(mag meer dan 1)

Slide 5 - Woordweb

Soorten ziekteverwekkers:
  • Virussen, bijv. griepvirus of Ebola.
      - Vermeerdert zich door injectie genetisch materiaal in gezonde lichaamscel.
      - Ziek door: cel gaat kapot, kan functie niet meer uitvoeren. 
  • Bacteriën, bijv. salmonella.
      - Vermeerderen zich door deling,
      - Ziek door: geven giftige stoffen af.   
  • Schimmels, bijv. voetschimmel.
  • Zie bron 2 blz. 86 KK!
  • Parasiet: hecht zich aan "gastheer" en gebruikt deze (schade).     
     bijv. Wormen (lintworm), eencellige (malaria) of geleedpotigen (luizen, teken.



Slide 6 - Tekstslide

Waarom kan je tegen een virus geen medicijnen nemen dat je geneest van het virus, zoals antibiotica bij een bacterie?
A
Virus is te klein.
B
Virus is geen organisme.
C
Virussen zijn met te veel.
D
Virus heeft een complexe bouw.

Slide 7 - Quizvraag

Bacterie:
Virus:

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Verloop: 
  • Besmetting: ziekteverwekker aanwezig maar nog niet (voldoende) vermenigvuldigd.
  • Infectie: vermenigvuldigen van ziekteverwekker in je lichaam (soms ontsteking tot gevolg).
  • Incubatietijd = vermeerdertijd tot je symptomen krijgt. 
  • Infectieziekten - verzamelnaam voor ziekten veroorzaakt door bacterie of virus.
  • Zie bron 3 + 4 blz. 86/87 KK!

Ontsteking: Doel: verwijderen
veroorzaker en schade
herstellen (etter/pus).

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Wat zijn antigenen?
A
Herkenningseitwitten aan de buitenkant van cellen
B
Witte bloedcellen die antistoffen maken
C
Witte bloedcellen die ziekteverwekkers opruimen
D
Lichaamseigen stoffen

Slide 12 - Quizvraag

Welke kleur heeft hier de antigeen?
A
Geel
B
Oranje
C
Blauw

Slide 13 - Quizvraag

Afweer: 
  • Afweer: (uitschakelen ziekteverwekker) door witte bloedcel(len).


  • Antigenen: Herkenningseiwitten buitenkant van eigen cellen (= lichaamseigen) of ziekteverwekkers (= lichaamsvreemd).


  • Antistoffen: passende stof op antigeen.
     - koppelen ziekteverwekkers aan elkaar.

     - ziekteverwekker beter herkenbaar vreetcel. 

  • Zie bron 7 en 8 blz. 88 KK!



Slide 14 - Tekstslide

3 typen witte bloedcellen: 
  • Vreetcellen: opeten ziekteverwekker (pus/etter).
      - Proces = facocyteren. Bron 6 blz. 87 KK!

  • Antistofcellen: antistoffen aanmaken voor antigenen (zijn specifiek)
      - is actieve immuniteit (lichaam werkt zelf).

  • Geheugencellen: herkennen ziekteverwekkers,
      snellere aanmaak antistoffen = immuun

  • Bron 6, 7 en 8 blz. 88 KK!

Slide 15 - Tekstslide

Wat is een vaccinatie?
A
het inspuiten van de ziekte verwekker
B
het inspuiten van antistoffen
C
het inspuiten van medicatie
D
het inspuiten van dode of verzwakte ziekte verwekkers

Slide 16 - Quizvraag

Wat is een vaccinatie?
A
Natuurlijke immuniteit
B
Kunstmatige immuniteit

Slide 17 - Quizvraag

Immuniteit:
  • - Natuurlijk (ziek geweest).
      - Kunstmatig (via inenting/vaccinatie)

  • Vaccin = dode/zwakke ziekteverwekkers. 

  • Serum injectie (als je ziek bent):
     - antistoffen inspuiten = passieve immuniteit.
  • Bron 12 blz. 89 KK!  

Slide 18 - Tekstslide

Koorts:
  • Hypothalamus – thermostaat van je lichaam – regelt temperatuur.
  • Hypothalamus krijgt info temperatuur vanuit impulsen temperatuurzintuigen. 
  • Bijstellen wanneer nodig:
      - afkoelen (bloedvaten wijder – zweten)
      - opwarmen (bloedvaten nauwer – rillen – kippenvel)
  • Ziek? Witte bloedcellen geven stofjes af –hypothalamus reageert door lichaamstemp hoger
      te maken =  koorts.
  • Hogere temp. = betere werking witte bloedcellen (afweer).
  • Te hoge temp. dodelijk vanwege afbraak enzymen.
  • Paracetamol verlaagt koorts (langer ziek).

Slide 19 - Tekstslide

Orgaandonatie
In sommige gevallen moet je afweer voorkomen...

Orgaandonatie en bloedtransfusie (9.6)

Slide 20 - Tekstslide

Het 'biologische momentje' van de dag...
Hoeveel komt je bloedgroep voor?
In NL: 47% van de Nederlanders heeft bloedgroep 0. Daarna komt bloedgroep A met ongeveer 42%, bloedgroep B met 8% en slechts 3% van de Nederlanders heeft bloedgroep AB.


Wereldwijd: AB- = 0,45% van de wereldbevolking, gevolgd door B- = 1,39%, A- = 3,52%, bloedgroep 0- = 4,33%. Daarna AB+ 5,06%. Dan B+ = 20,59%, A+ = 28,27% en het vaakst voorkomende is 0 + = 36,44%.


Bloedgroepen zijn erfelijk. 


Slide 21 - Tekstslide

Wat mag je (lichamelijk)
allemaal
doneren bij leven?

Slide 22 - Woordweb

Orgaandonatie
  • Doneren bij leven/overlijden. (Heartbeating of Non-heartbeating bij overlijden).
  • Criteria:
      - jonger dan 81 jaar. evt. nieren nog wel mogelijk.
      - < 24 uur overleden.
      - geen infectieziekte of chemo tijdens overlijden.
  • Weefseldonatie: huid, hoornvliezen, botweefsel (merg),
      peesweefsel, hartkleppen, bloedvaten.
  • Orgaandonatie: hart, longen, lever, dunne darm, alvleesklier en nieren.
  • Overige donatie: Nieren, bloed, weefsel (bijv. beenmerg), moedermelk en sperma.
  • Weefselbank: bewerken, bewaren en aanbieden van weefsels.

Slide 23 - Tekstslide

Zou jij je organen/weefsels willen doneren na je overlijden?
A
Ja
B
Nee
C
Mogen anderen beslissen
D
Wel wat, maar niet alles

Slide 24 - Quizvraag

Doneren: 
  • Nieuwe donor wet: Bij geen keuze 'geen bezwaar'. Registeren mag vanaf je 12e.
  • Transplantatie:
 1. Donorherkenning: persoon geschikte donor?
2. Donorregister raadplegen.
3. Donatie beslissen: nabestaanden vragen
4. Donorevaluatie en Donorbehandeling: welke patiënt welk orgaan?
5. Donoroperatie: O.K. of mortuarium
6. Nazorg: nabestaanden + patiënt (medicatie).
  • Transplantatie afhankelijk van: bloedgroep, overeenkomst weefseltype.
  • Activeren immuunsysteem voorkomen (afstoting verkleinen). Afweerremmers slikken (minder antistoffen aanmaken)

Slide 25 - Tekstslide

Bloedgroepen:
  • Celmembranen bevatten antigenen 
      (bloedfactoren).
  • Antigeen A en antigeen B.
  • Antistoffen bevinden zich in het
     bloedplasma.
  • Het bloedplasma bevat antistoffen tegen 
     de antigenen die niet op de rode
     bloedcellen voorkomen.
  • Er zijn vier bloedgroepen: A, B, AB, en 0(nul).

Slide 26 - Tekstslide

Wie krijgt van wie? 
  • AB = universele ontvanger.
  • 0 = universele donor.


  • Match donor - ontvanger.


  • Foute donor? Klontering bloed = verstoppingen.
       - Rode bloedcellen knappen in bloedvaten kapot.
       - Hemoglobine komt in het bloedplasma terecht.
       - Kan hersenen/nieren beschadigen.


Slide 27 - Tekstslide

En wat krijg je dan?
  • Bloed vrijwillig verkregen van een donor via bloedbank Sanquin (getest).


  • Wat te gebruiken:

        - rode bloedcellen;
           (hemoglobine bij ongeval of bloedarmoede)
        - bloedplasma;
           (brandwonden of hemofilie = bloedstolling)
        - bloedplaatjes;
           (leukemie - tekort aan bloedplaatjes leidt tot bloedingen)

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Video

Einde
Volgende week HGM afwezig:

Werken aan boekje 'vaccineren kun je leren'
Alleen de opdrachten maken die bij die les staan als HW! 

* Vragenuurtje PW op di 29-03-22 7e uur (vrijwillig)

Slide 30 - Tekstslide