Hoofdstuk 1 Getallen

Hoofdstuk 1 
Getallen
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
RekenenMiddelbare schoolVoortgezet speciaal onderwijsSpeciaal OnderwijsBasisschoolGroep 5-8

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 1 
Getallen

Slide 1 - Tekstslide

Doel van de les
  • Je weet wat even en oneven is
  • Je kent de tekens < = > en weet wat dit betekent
  • Jekent de betekenis en waarde van getallen tot 10.000
  • Je kan getallen tot 10.000 met elkaar vergelijken.
  • Je kan handig rekenen met grote getallen en kan getallen rekenkundig afronden.

Slide 2 - Tekstslide

Nakijken van de vorige les

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Inloggen in

Slide 5 - Tekstslide

Cijfers en getallen
Er bestaan tien cijfers: 0, 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9
Met deze cijfers je alle getallen maken.

Getallen die eindigen op een 0, 2, 4, 6 of 8 zijn even.
Getallen die eindigen op een 1, 3, 5, 7 of 9 zijn oneven.

Slide 6 - Tekstslide

In welke wolk staan alleen even getallen?
A
B
C
D

Slide 7 - Quizvraag

Als het getal eindigt op een 0, 2, 4, 6 of 8 (even getallen) is het deelbaar door ...
A
4
B
6
C
2
D
8

Slide 8 - Quizvraag

De plaats van een cijfer in een getal bepaalt de waarde van het cijfer.
De plaats van een cijfer in een getal bepaalt de waarde van het cijfer.

 
D
H
T
E
3
6
8
2
De 3 is een duizendtal (D), 3000 waard.
De 6 is een honderdtal (H), 600 waard.
De 8 is een tiental (T), 80 waard.
De 2 is een eenheid (E), 2 waard. 

Slide 9 - Tekstslide

Wat is de 8 waard in 4.890?
A
8
B
80
C
800
D
8000

Slide 10 - Quizvraag

Wat is de 8 waard in 3.682?
A
8
B
80
C
800
D
8000

Slide 11 - Quizvraag

Vergelijken van getallen
Met een getallenlijn kun je getallen goed vergelijken. Je ziet dan meteen de grootte van de getallen.


Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Je kunt twee getallen met elkaar vergelijken. Je gebruikt daarvoor de tekens <, >, =.

> betekent groter dan
<
betekent kleiner dan
=
betekent even groot als

Je kunt twee getallen met elkaar vergelijken. Je gebruikt daarvoor de tekens <, >, =.

> betekent groter dan
< betekent kleiner dan
= betekent even groot als

Slide 14 - Tekstslide

18 is ... dan 16
A
<
B
>
C
=

Slide 15 - Quizvraag

157 is ... dan 161
A
<
B
>
C
=

Slide 16 - Quizvraag

300 is ... als driehonderd
A
<
B
>
C
=

Slide 17 - Quizvraag

Zelfstandig werken
1.2 maken
blz. 17 t/m 20

Slide 18 - Tekstslide

Grote getallen en afronden
In getallen groter dan duizend kan je een punt zetten. Het getal is dan beter te lezen. Van rechts naar links zet je na elke drie cijfers een punt. Je ziet dan ook makkelijker de waarde van getallen.

4.789.235

Slide 19 - Tekstslide

Grote getallen kan je afronden. Een afgerond getal is niet precies gelijk aan het getal dat je afrondt. Daarom gebruik je het is ongeveer teken (≈).

  • 811 is ongeveer evenveel als 800
     811 ≈ 800
  • 18.998 is ongeveer evenveel als 19.000
     18.998 ≈ 19.000
  • 8.034.801 is ongeveer evenveel als 8.000.000
     8.034.801 ≈ 8.000.000 

Slide 20 - Tekstslide

Je kunt een getal afronden op een honderdtal, duizendtal of miljoental. Je kijkt dan naar het cijfer dat daar rechts van staat.

Als het cijfer kleiner dan 5 is, rond je het getal naar beneden af.
Als het cijfer 5 of groter is, rond je het getal naar boven af. 

Slide 21 - Tekstslide

Rond het getal 7.845 af op een duizendtal.

Slide 22 - Open vraag

Rond het getal 3.542 af op een honderdtal.

Slide 23 - Open vraag

Rond het getal 3.590.390 af op een miljoental.

Slide 24 - Open vraag

Zelfstandig werken
1.3 Grote getallen afronden
blz. 21 t/m 27

Maak ook de eindopdracht om te laten zien dat je het snapt!

Slide 25 - Tekstslide