Deze les gaan we besteden aan leesvaardigheid. Je gaat leren;
Welke tekstdoelen en tekstsoorten er zijn
Welke leesstrategieën we kennen en
wanneer en hoe je die leesstrategieën hanteert
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo g, tLeerjaar 4
In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
Reading
Deze les gaan we besteden aan leesvaardigheid. Je gaat leren;
Welke tekstdoelen en tekstsoorten er zijn
Welke leesstrategieën we kennen en
wanneer en hoe je die leesstrategieën hanteert
Slide 1 - Tekstslide
Bekijk nu eerst de korte instructievideo.
Nadat je de video bekeken hebt maak je de matching opdracht en de meerkeuze vragen die er achteraan komen.
Slide 2 - Tekstslide
0
Slide 3 - Video
Welke items horen bij welk tekstdoel?
Informeren/
instrueren
Amuseren
Overtuigen
Overhalen
Informatieve tekst
Amuserende tekst
Meninggevende tekst
Aansporende tekst
Slide 4 - Sleepvraag
Wat is het tekstdoel van de schrijver van de tekst hiernaast?
Click picture to zoom
A
Informeren/instrueren
B
Amuseren
C
Overtuigen
D
Overhalen
Slide 5 - Quizvraag
Wat is het tekstdoel van de schrijver van de tekst hiernaast?
Click picture to zoom
A
Informeren/instrueren
B
Amuseren
C
Overtuigen
D
Overhalen
Slide 6 - Quizvraag
Wat is het tekstdoel van de schrijver van de tekst hiernaast?
Click picture to zoom
A
Informeren/instrueren
B
Amuseren
C
Overtuigen
D
Overhalen
Slide 7 - Quizvraag
Wat is het tekstdoel van de schrijver van de tekst hiernaast?
Click picture to zoom
A
Informeren/instrueren
B
Amuseren
C
Overtuigen
D
Overhalen
Slide 8 - Quizvraag
Wat is het tekstdoel van de schrijver van de tekst hiernaast?
Click picture to zoom
A
Informeren/instrueren
B
Amuseren
C
Overtuigen
D
Overhalen
Slide 9 - Quizvraag
Wat is het tekstdoel van de schrijver van de tekst hiernaast?
A
Informeren/instrueren
B
Amuseren
C
Overtuigen
D
Overhalen
Slide 10 - Quizvraag
Wat is het tekstdoel van de schrijver van de tekst hiernaast?
Click picture to zoom
A
Informeren/instrueren
B
Amuseren
C
Overtuigen
D
Overhalen
Slide 11 - Quizvraag
Leesvaardigheid - gap text
In een gap text moet je zelf een woord invullen om de zin kloppend te maken. Waar let je op?
Waar gaat de zin over?
Wat voor soort woord moet je invullen? (werkwoord, zelfstandig naamwoord, signaalwoord?)
Wat betekenen de woorden waaruit je kunt kiezen? Weet je dat niet? Zoek het dan op!
Slide 12 - Tekstslide
Welk woord hoort er in de eerste gap?
A surfer fought off a Great White Shark by repeatedly punching it in the face after it bit his arm and sunk its __(1)__ into his surfboard.
Nick Minogue, 60, from Auckland, New Zealand, was trying to catch some __(2)__ at Pauanui Beach on Saturday when his morning was interrupted by a three-metre long visitor with a fin.
Slide 13 - Open vraag
Fill in gap 1: A surfer fought off a Great White Shark by repeatedly punching it in the face after it bit his arm and sunk its __(1)__ into his surfboard. Nick Minogue, 60, from Auckland, New Zealand, was trying to catch some __(2)__ at Pauanui Beach on Saturday when his morning was interrupted by a three-metre long visitor with a fin.
A
bag
B
clothes
C
teeth
D
legs
Slide 14 - Quizvraag
Welk woord hoort er in de tweede gap?
A surfer fought off a Great White Shark by repeatedly punching it in the face after it bit his arm and sunk its __(1)__ into his surfboard.
Nick Minogue, 60, from Auckland, New Zealand, was trying to catch some __(2)__ at Pauanui Beach on Saturday when his morning was interrupted by a three-metre long visitor with a fin.
Slide 15 - Open vraag
Fill in gap 2: A surfer fought off a Great White Shark by repeatedly punching it in the face after it bit his arm and sunk its __(1)__ into his surfboard. Nick Minogue, 60, from Auckland, New Zealand, was trying to catch some __(2)__ at Pauanui Beach on Saturday when his morning was interrupted by a three-metre long visitor with a fin.
A
cookies
B
sharks
C
surfboards
D
waves
Slide 16 - Quizvraag
Airtravel
Je gaat een gap filling exercise maken. In de tekst zitten 9 gaps, bij iedere gap kies je welk woord erin past.