Herhaling

Herhaling
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Herhaling

Slide 1 - Tekstslide

Planning


- Herhalen grammatica, spelling, formuleren
- Oefentoets

Slide 2 - Tekstslide

Hww & zww

Slide 3 - Tekstslide

Een hulpwerkwoord is het belangrijkste werkwoord in de zin.
A
Niet waar
B
Waar

Slide 4 - Quizvraag

"Bij het tankstation heeft de chauffeur een krant gekocht."
Wat is het zww in deze zin?
A
Heeft
B
Gekocht

Slide 5 - Quizvraag

V: voltooid deelwoord
I: infinitief
P: persoonsvorm

Mijn moeder brengt mij naar school.
Mijn moeder heeft mij naar school gebracht.
Mijn moeder zou mij naar school gebracht kunnen hebben.

Slide 6 - Tekstslide

Wederkerig voornaamwoord

Slide 7 - Tekstslide

Drie wkg vnw
  • Elkaar 
  • Mekaar
  • Elkander

Slide 8 - Tekstslide

Welke voorwaarde heeft een wkg vnw?
A
Handeling door meerdere personen, die gelijk staat aan elkaar
B
Handeling door kan maar door één persoon worden uitgevoerd
C
Het eerder genoemde onderwerp komt nóg een keer terug

Slide 9 - Quizvraag

Wederkerend voornaamwoord

Slide 10 - Tekstslide

Hij verveelde zich de hele dag.

"Hij" is het wknd vnw.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 11 - Quizvraag

Wknd vnw
Ik verveelde me.
Jij verveelde je.
Hij verveelde zich.
Wij verveelden ons.

Slide 12 - Tekstslide

Hij verveelde me gisteren steeds.

Wat is het wknd vnw?
A
Hij
B
Me
C
In deze zin is geen wknd vnw

Slide 13 - Quizvraag

Wknd vnw
Ik verveelde me.
Jij verveelde je.
Hij verveelde zich.
Wij verveelden ons.

Slide 14 - Tekstslide

Type 1, 2 en 3

Slide 15 - Tekstslide

Type 1 (scheidbaar samengesteld ww)
Paardrijden
Ik rijd graag paard.

Hardlopen
Ik loop geregeld hard.


Slide 16 - Tekstslide

Type 2 ww uitdrukking
                                                2
Thijs heeft gisteren een [blauwtje gelopen].


Slide 17 - Tekstslide

Type 3 wknd vnw
                3
Hij heeft [zich]
 in de lange afstand vergist.

Slide 18 - Tekstslide

Verwijswoorden
De-woorden verwijs je met: deze/die
Het-woorden verwijs je met: dit/dat

Hele zin: dat

Slide 19 - Tekstslide

Het meisje die daar loopt ken ik heel goed.
Is in deze zin een juist verwijswoord gebruikt?
A
Nee
B
Ja

Slide 20 - Quizvraag

Het boek dat ik van mijn oma heb gekregen is al heel oud.
Is in deze zin een juist verwijswoord gebruikt?

A
Ja
B
Nee

Slide 21 - Quizvraag

Persoonsvorm verleden tijd
Zwakke werkwoorden 

Slide 22 - Tekstslide

Zwakke werkwoorden in de verleden tijd veranderen van klank.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 23 - Quizvraag

Voetballen
koken
praten

Slide 24 - Tekstslide

Pv vt sterke werkwoorden
Kopen
Denken
Slapen

Slide 25 - Tekstslide

Oefentoets
Zachtjes overleggen mag.
(Wel alleen met je buurman/buurvrouw)

Slide 26 - Tekstslide