Hoofdstuk 1 oefentoets

Wat zijn primaire behoeften?
A
deze behoeften heb je nodig om te leven
B
Dit zijn de luxe behoeften
1 / 22
volgende
Slide 1: Quizvraag
EconomieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Wat zijn primaire behoeften?
A
deze behoeften heb je nodig om te leven
B
Dit zijn de luxe behoeften

Slide 1 - Quizvraag

Wat zijn secundaire behoeften?
A
Deze heb je nodig om te leven.
B
Dit zijn de luxe behoeften.

Slide 2 - Quizvraag

Leg uit wat vrije goederen zijn.

Slide 3 - Open vraag

Welvaart in 'enge' betekent de behoeften aan producten. Wat zou dan welvaart in 'ruime' zin betekenen?
A
Behoefte aan een auto, fiets, scooter
B
Behoeften aan een groot huis
C
Behoefte aan gezondheidszorg bijvoorbeeld.

Slide 4 - Quizvraag

Wat is commerciële reclame?
A
Reclame via vrienden/kennissen.
B
Reclame van de buurtvereniging.
C
Tv reclame van een cola merk.
D
doel dat mensen andere keuzes maken.

Slide 5 - Quizvraag

Welk van de onderstaande voorbeelden valt onder ideële reclame?
A
Coca cola reclame
B
Reclame van een automerk
C
Folders van kruidvat
D
Reclame: voorzichtig zijn met vuurwerk.

Slide 6 - Quizvraag

Waarom zijn senioren tegenwoordig een belangrijke doelgroep voor bedrijven?

Slide 7 - Open vraag

Jan geeft €120 per maand uit. Hiervan gaat €35 naar eten. Hoeveel % geeft hij uit aan eten?

Slide 8 - Open vraag

Een trui is in prijs gedaald van €75 naar €45. Hoeveel % korting ontvang je?

Slide 9 - Open vraag

Je ontvangt 8% vakantiegeld per jaar. Je salaris is €2500. Hoeveel vakantiegeld ontvang je?

Slide 10 - Open vraag

Een scooter kost €1500. Deze wil je over 7 maanden kopen. Hoeveel moet je reserveren per maand?

Slide 11 - Open vraag

De loonstijging in 2018 was 1.8%. De inflatie bedroeg 1,7%. Welk antwoord is juist?
A
Koopkrachtdaling van 0,1%
B
Koopkrachtstijging van 0,1%
C
Koopkracht blijft gelijk.
D
Geen van bovenstaande antwoorden

Slide 12 - Quizvraag

Het maandsalaris is €1750.
Reken dit om naar weeksalaris.

Slide 13 - Open vraag

Wat is inflatie?
A
Dan daalt het algemeen prijspeil van producten.
B
Dan stijgt het algemeen prijspeil van producten.

Slide 14 - Quizvraag

Wat betekent koopkracht?
A
Of je sterk genoeg bent om te kopen.
B
Dan kun je minder kopen met je geld.
C
Producten die je kunt kopen met je inkomen.

Slide 15 - Quizvraag

Noem de 6 p's van de marketingmix

Slide 16 - Open vraag

Wat doet het NIBUD?

Slide 17 - Open vraag

Van welk soort inkomen is sprake: je ontvangt winst (dividend) met je aandeel.
A
Inkomen uit arbeid
B
Inkomen uit bezit
C
Overdrachtsinkomen
D
Inkomen in natura.

Slide 18 - Quizvraag

Van welk soort inkomen is er sprake?
Je werkt bij de buurman in de tuin en ontvangt daarvoor een nieuwe game.
A
Inkomen uit arbeid
B
Inkomen uit bezit
C
Overdrachtsinkomen
D
Inkomen in natura

Slide 19 - Quizvraag

Wat gebeurt er als je bij curve (B) de zorgtoeslag en huurtoeslag afschaft. Ga je dan naar curve C of curve A?

Slide 20 - Tekstslide

Het Verenigd Koninkrijk heeft 64,4 miljoen inwoners en een nationaal inkomen
van, omgerekend naar euro’s, € 2.876 miljard.

Bereken het inkomen per hoofd van de bevolking, afgerond op hele euro’s.

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide