G1A zinsdelen zesde les

De fotovraag: welk boek ben je nu aan het lezen?
timer
2:00
1 / 28
volgende
Slide 1: Open vraag
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

De fotovraag: welk boek ben je nu aan het lezen?
timer
2:00

Slide 1 - Open vraag

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Hoe staat het met jouw leesdossier?
A
Ik loop op schema
B
Ik loop bijna op schema
C
Ik moet best nog wat doen
D
Ik weet niet waar ik moet beginnen

Slide 4 - Quizvraag

Slide 5 - Video

Slide 6 - Tekstslide

Welke uitspraak over grammatica zinsdelen past op dit moment het beste bij jou?
A
Ik begrijp alles
B
Ik begrijp bijna alles
C
Ik moet meer oefenen
D
Ik heb extra uitleg nodig

Slide 7 - Quizvraag

Slide 8 - Tekstslide

Hoeveel rollen zitten er in deze zin? Die oude vrouw koopt elke week ontzettend lekkere ijsjes voor ons
A
1
B
2
C
3

Slide 9 - Quizvraag

Hoeveel rollen zitten er in deze zin? Geef snel de bal aan mij!
A
1
B
2
C
3

Slide 10 - Quizvraag

Zij wil jou vast wel [een nieuwe kortingskaart voor de bioscoop] geven.
A
mv
B
lv
C
o
D
bwb

Slide 11 - Quizvraag

Geef snel de bal [aan mij]!
A
mv
B
lv
C
o
D
bwb

Slide 12 - Quizvraag

Barbara heeft haar nieuwe jas vanochtend [aan de kapstok] gehangen
A
mv
B
lv
C
o
D
bwb

Slide 13 - Quizvraag

[Voor de kat] koop ik bijna nooit dure brokjes.
A
mv
B
lv
C
o
D
bwb

Slide 14 - Quizvraag

Het werkwoord en rollen
  • Het werkwoord is de baas in de zin en deelt 1, 2 of 3 rollen uit
  • Rol 1 is het onderwerp (o), degene die is doet. Wie + pv?
  • Rol 2 is het lijdend voorwerp (lv), dat/diegene die de handeling ondergaat. Wat/wie + pv + o?
  • Een lv begint nooit met een voorzetsel!
  • Rol 3 is het meewerkend voorwerp (mv): de ontvanger
  • Het mv herken je soms aan: aan, voor, bij, tegen

Slide 15 - Tekstslide

Hak | de volgende zin | in stukjes: Sterre bakt elke zaterdag de meest lekkere taarten voor haar oma

Slide 16 - Open vraag

zinsdelen

Slide 17 - Tekstslide

Noteer de bwb's (gebruik komma's): Voor die kast ligt altijd een dikke poes ontzettend hard te snurken.

Slide 18 - Open vraag

Bijwoordelijke bepaling
'De prullenbak' van zinsontleding: de zinsdelen die overblijven als je de andere zinsdelen hebt bepaald.
Stel jezelf dus de volgende vragen: waar, wanneer, waarom, waardoor, waarmee, waarheen?

Slide 19 - Tekstslide

NG of WG? Dat jochie uit mijn straat blijft een irritant opdondertje.
A
NG
B
WG

Slide 20 - Quizvraag

NG of WG? Zij blijft hier wel wonen.
A
NG
B
WG

Slide 21 - Quizvraag

onderwerp
naamwoordelijk deel
werkwoordelijk deel
dat 
jochie
uit
mijn
straat
blijft
een
irritant
opdondertje

Slide 22 - Sleepvraag

Het naamwoordelijk gezegde
Iets doen: werkwoordelijk gezegde, wat het onderwerp doet
Iets zijn: naamwoordelijk gezegde, wat het onderwerp is
  • Het naamwoordelijk gezegde bestaat uit een naamwoordelijk en een werkwoordelijk deel.
  • Het werkwoordelijk deel is altijd een koppelwerkwoord: ZWoBBeLS!
  • In een zin met een ng zit nooit een lijdend voorwerp!

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

In welke volgorde ontleed je een zin?
pv
zinsdelen
o
wg/ng
lv (!)
mv
bwb

Slide 25 - Sleepvraag

Slide 26 - Tekstslide

Volg het stappenplan. Ontleed deze zin (op papier): Tot aan zijn puberteit bleef hij het meest verwende jongetje in huis.

Slide 27 - Open vraag

Slide 28 - Tekstslide