Vitale functies

Vitale functies
1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 12 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Vitale functies

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Inhoud les

  • Bloeddruk meten en pols tellen
  • temperatuur
  • ademhalingsfrequentie
  • saturatie
  •  uitleg zakkaartje vitale functies

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bloeddruk 
Millimeters kwik (mm Hg) en RR (Riva Rocci)
De bloeddruk (tensie) is de druk die in de slagaders heerst.

Bovendruk (systolische druk): heerst in de slagaders als het hart bloed in de aorta pompt;

Onderdruk (diastolische druk): heerst in de slagaders als het hart zich in de ontspanningsfase bevindt.


Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat hoor je, voel je en zie je bij bloeddruk meten?
Het bloed oefent zoveel druk uit, dat het weer in de arm stroomt, ook al zit de manchet nog strak om de arm = bovendruk (hart trekt samen)  = Eerst hoorbare toon + eerst voelbare polsslag

  Als de druk in de manchet nog verder daalt, stroomt het bloed op een bepaald moment ook in de ontspanningsfase in de arm: de onderdruk. = De laatst hoorbare toon

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aandachtspunten bij bloeddruk meten
  • Vermeld de houding bij de gemeten waarde
  •  pomp geen lucht bij in manchet als je de waarde mist: 1 tot 2 minuten wachten -> opnieuw     meten
  • Meet niet  aan een gewonde of oedemateuze arm, een verlamde arm of een arm waar een   infuus in zit, bij voorkeur niet de arm waarbij okselkliertoilet is uitgevoerd.
  • Laat de cliënt minimaal 5 minuten zitten voor de meting. Meet de bloeddruk terwijl de cliënt zit. Let op: benen mogen niet over elkaar. Zorg dat de arm waaraan je meet, wordt ondersteund. En dat deze arm ontspannen ligt, dus geen vuist.
  • Niet praten tijdens meting.
  • Meet de bloeddruk altijd aan dezelfde arm van de cliënt.
  • Meet de bloeddruk aan beide armen als niet bekend is aan welke arm wordt gemeten. Stel de bloeddruk vast door het gemiddelde van de metingen te berekenen.

Slide 6 - Tekstslide

Eerste meting. Meet de eerste keer de bloeddruk aan beide armen. Meet je een verschil van 10 mmHg of meer (systolische bloeddruk) of 5 mmHg of meer (diastolische bloeddruk)? Voer de meting dan nog een keer uit. Is het verschil er nog steeds? Meet dan in het vervolg de bloeddruk aan de arm met de hoogste waarde.* Is er niet zo’n verschil tussen beide armen, meet dan in het vervolg aan de niet-dominante (niet-'handige') arm. Vind je een verschil groter dan 20 mmHg in de systolische bloeddruk of groter dan 10 mmHg in de diastolische bloeddruk tussen beide armen? Overleg dan met de arts.
Vilans
Eerste meting. 
Meet de eerste keer de bloeddruk aan beide armen. Meet je een verschil van 10 mmHg of meer (systolische bloeddruk) of 5 mmHg of meer (diastolische bloeddruk)? Voer de meting dan nog een keer uit. 
Is het verschil er nog steeds? Meet dan in het vervolg de bloeddruk aan de arm met de hoogste waarde.* Is er niet zo’n verschil tussen beide armen, meet dan in het vervolg aan de niet-dominante (niet-'handige') arm. Vind je een verschil groter dan 20 mmHg in de systolische bloeddruk of groter dan 10 mmHg in de diastolische bloeddruk tussen beide armen? Overleg dan met de arts.

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies