leestekst slagers en slachterijen vroeger

Slagers en slachters
Les generiek 
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

Slagers en slachters
Les generiek 

Slide 1 - Tekstslide

Programma
- Leestekst en vragen
- Afsluiting en vooruitblik


Slide 2 - Tekstslide

Programma
- Terugblik bedrijfsbezoek Kroon
- Leestekst en vragen
(- Numo > werkwoordspelling)
- Afsluiting en vooruitblik


Slide 3 - Tekstslide

Bedrijfsbezoek
Wat was jullie indruk?
Wat was er nieuw?

Slide 4 - Tekstslide

Vrijstelling?
1. NUMO > werkwoordspelling
2. Werken aan theorie-opdrachten/werkplekopdracht ELO

Slide 5 - Tekstslide

Lesdoel
1. Je weet wanneer je meervoud -s of -'s gebruikt;
2. Je kan een tekst oriënterend lezen;
3. Je kan moeilijke woorden uit een tekst halen;
4. Je kan het onderwerp en de hoofdgedachte uit de tekst halen;
5. Je kan tekstverbanden herkennen in een tekst. 
6. Je weet wat een tekst meer of minder betrouwbaar maakt. 

Slide 6 - Tekstslide

Taalverzorging

Slide 7 - Tekstslide

Hoe schrijf je het meervoud
van pasta?

Slide 8 - Woordweb

Meervoud 's 

Slide 9 - Tekstslide

Hoe schrijf je het meervoud
van koksbuis?

Slide 10 - Woordweb

Meervoud s-z 
Hoor je een lange klank in het enkelvoud? 
Dan wordt de -s in het meervoud (meestal) een - z.

koksbuis
koksbuizen

varkenshaas
varkenshazen

Slide 11 - Tekstslide

Hoe schrijf je het meervoud
van vleesmes?

Slide 12 - Woordweb

Meervoud s-ss 
Hoor je een korte klank in het enkelvoud? 
Dan wordt de -s in het meervoud (meestal) een - ss.

vleesmes
vleesmessen

groentetas
groentetassen

Slide 13 - Tekstslide

Oriënterend lezen
- leestekst en vragen
- gebruik van aanhalingstekens bij uitspraken


Slide 14 - Tekstslide

Oriënterend lezen
- leestekst en vragen
- gebruik van aanhalingstekens bij uitspraken


Slide 15 - Tekstslide

wat vind je van de titel?

Slide 16 - Woordweb

Intensief lezen
- Lees de tekst die wordt uitgedeeld. Je krijgt hier straks vragen over. 
- Onderstreep woorden die je niet aan een ander kunt uitleggen.



timer
10:00

Slide 17 - Tekstslide

woorden waarvan je de
betekenis niet kunt uitleggen.

Slide 18 - Woordweb

1) Wat is het onderwerp van de tekst (gebruik maximaal 3 woorden)?
timer
2:00

Slide 19 - Open vraag

2) Wat wil de schrijver met het schrijven van de tekst bereiken?
Wat is zijn doel bij jou als lezer?
timer
2:00

Slide 20 - Open vraag

3) Schrijf in één zin op, wat de schrijver jou met deze tekst wil vertellen.

Slide 21 - Open vraag

4) Wat doet de schrijver in de inleiding van de tekst 'Slagers en slachters'?
timer
1:30
A
Hij geeft een samenvatting.
B
Hij vertelt een anekdote.
C
Hij geeft informatie over het rapport.
D
Hij kondigt het onderwerp aan.

Slide 22 - Quizvraag

5) Welk tekstverband kun je vinden in de onderstreepte tekst in alinea 1?
timer
1:30
A
tegenstellend verband
B
chronologisch verband
C
doel-middel verband
D
opsommend verband

Slide 23 - Quizvraag

6) Welk tekstverband kun je vinden in de onderstreepte tekst in alinea 3?
timer
1:30
A
tegenstellend verband
B
chronologisch verband
C
doel-middel verband
D
opsommend verband

Slide 24 - Quizvraag

7) Welk tekstverband kun je vinden in de onderstreepte tekst in alinea 7?
timer
1:30
A
tegenstellend verband
B
oorzaak - gevolg verband
C
doel-middel verband
D
opsommend verband

Slide 25 - Quizvraag

8) Welke reden wordt er in de tekst 'Joodse slagers' gegeven voor het ontstaan van Joodse vleeshallen?

Slide 26 - Open vraag

9) Wat doet de schrijver in alinea 11?
timer
1:30
A
De schrijver geeft een samenvatting van de hele tekst.
B
De schrijver geeft een conclusie op basis van de hele tekst.
C
c. De schrijver geeft je als lezer nieuwe informatie.
D
De schrijver sluit af met een anekdote.

Slide 27 - Quizvraag

10) Waarom is dit normaal gesproken in een tekst niet geschikt voor een laatste alinea?

Slide 28 - Open vraag

11) Is de informatie in het artikel betrouwbaar en waarom wel/niet?

Slide 29 - Open vraag

Betrouwbaarheid

Slide 30 - Tekstslide

Vragen?

Slide 31 - Tekstslide

Terugblik
1. Je kan een tekst oriënterend lezen;
2. Je kan moeilijke woorden uit een tekst halen;
3. Je kan het onderwerp en de hoofdgedachte uit de tekst halen;
4. Je kan tekstverbanden herkennen in een tekst. 
5. Je weet wat een tekst meer of minder betrouwbaar maakt. 

Slide 32 - Tekstslide

Afsluiting en vooruitblik
Oefenexamen lezen 2F

Slide 33 - Tekstslide