Communicatie week 1 deel 2 - Tweegesprek - allerdaags gesprek

Communicatie week 1
Periode 4

1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
Afstemmen en SamenwerkenMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

Communicatie week 1
Periode 4

Slide 1 - Tekstslide

Les 2

Slide 2 - Tekstslide

Lesinhoud

  • Terugblik actieve luisterhouding, gevoelsreflectie, parafraseren & samenvatten
  • Instructie wat is een tweegesprek
  • Instructie alledaags gesprek
  • Zelfstandig werken

Slide 3 - Tekstslide

Planning periode 4
Les Week 1: luisteren & tweegesprekken + alledaags gesprek
Meivakantie
Les Week 2: informatief gesprek & motiverend gesprek + oefenen met motiverend gesprek
Les Week 3: slecht nieuwsgesprek & weerstand + oefenen met slechtnieuws gesprek
Les Week 4: probleem verhelderend gesprek & groepsgesprekken + oefenen met probleem verhelderende gesprekken
Les Week 5: rollen en taken in groepsgesprek + oefenen met verschillende tweegesprek
Week 6 en 7: Praktijktoets.

Slide 4 - Tekstslide

Noem aspecten uit een onjuiste luisterhouding

Slide 5 - Woordweb

Noem aspecten uit een juiste luisterhouding

Slide 6 - Woordweb

Noem een voorbeeld van een open vraag en van een gesloten vraag

Slide 7 - Open vraag

"Kan je mij uitleggen waarom je hier zo over denkt?"

Dit is een ...
A
Explorerende vraag
B
Suggestieve vraag

Slide 8 - Quizvraag

Het doel van parafraseren in een gesprek is dat je informatie benoemt waarmee je vervolgafspraken kunt maken.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 9 - Quizvraag

Tweegesprekken
Dit zijn gesprekken tussen twee personen. 

Formele gesprekken: als (persoonlijk) begeleider voer je gesprekken met onder andere cliënten, hun naasten, mantelzorgers, andere disciplines en collega's. Deze gesprekken hebben een doel, zoals een probleem duidelijk krijgen of slecht nieuws over brengen.

Informele gesprekken: een gezellig praatje

Slide 10 - Tekstslide

Tweegesprek
Voorbereiding
  • Wanneer is het gesprek?
  • Is er een geschikte ruimte voor?
  • Hoelang duurt het gesprek?
  • Wie zijn er bij het gesprek aanwezig?
  • Wat is het doel van het gesprek?
  • Welke punten wil je in ieder geval bespreken?
  • Welke punten denk of weet je dat de ander wil bespreken?
  • Hoe wil je op de punten van de ander reageren? (punten die je voorafgaand aan het gesprek hebt ontvangen)
  • Welke rol wil of moet je aannemen in het gesprek? (directief of juist niet, gespreksleider of niet)
  • Moet je nog iets nakijken of lezen voor het gesprek?








Slide 11 - Tekstslide

Tweegesprek
Uitvoering
  • Voer het gesprek bij voorkeur in een kleine, gezellige ruimte. Een fijne ruimte geeft een gevoel van veiligheid en heeft een positieve invloed op het gesprek.
  • Zet je telefoon op stil, neem geen piepers mee.
  • Bied koffie, thee of water aan.
  • Bepaal hoe je de sfeer wilt beïnvloeden. Als je jezelf zakelijk opstelt, wordt de sfeer ook zakelijk.
  • Begin het gesprek informeel met een praatje over bijvoorbeeld het weer, of vraag even naar iemands vakantie of gezondheid. Zo stel je de ander op zijn gemak en geef je de ander ook even de tijd om te ‘landen' in het gesprek. Bewaak voor dit informele gedeelte wel de tijd. Een uitzondering is het slechtnieuwsgesprek: je begint het gesprek dan meteen met het slechte nieuws.
  • Vertel je boodschap in duidelijke bewoordingen.
  • Luister naar de ander. Vat zijn woorden samen en vraag door. Ga serieus in op de gevoelens van de ander.


Slide 12 - Tekstslide

Tweegesprek
Afronding
  • Geef een samenvatting van wat er is besproken.
  • Herhaal de gemaakte afspraken.
  • Maak zo nodig een afspraak voor een vervolggesprek.
  • Vraag aan de ander hoe hij het gesprek ervaren heeft.
  • Neem bewust afscheid.




Slide 13 - Tekstslide

Voorwaarden tweegesprek
  • Er is sprake van een vertrouwensrelatie.
  • Je kunt voldoende tijd vrijmaken voor het gesprek.
  • Je neemt de rol van gespreksleider aan.
  • De eigen regie ligt zoveel mogelijk bij de cliënt (behalve bij een slechtnieuws gesprek)



Slide 14 - Tekstslide

Wat weet je over een alledaags gesprek?

Slide 15 - Woordweb

Alledaags gesprek
Is een informeel, alledaags, niet-gepland gesprek
Komt veel (het meest) voor in de begeleiding

Een alledaags gesprek heeft de volgende kenmerken:

  • Het gesprek ontstaat spontaan, bijvoorbeeld tijdens de zorg of als je een cliënt op de gang tegenkomt.
  • Het gesprek verloopt meestal ontspannen en gezellig.
  • Je bereidt het gesprek niet voor.
  • Het onderwerp ligt niet vast en je wisselt ook makkelijk van onderwerp.
  • Het gesprek kan op elk moment gestopt worden.





Slide 16 - Tekstslide

Alledaags gesprek
De eerste stap is contact leggen tussen jou en de cliënt. Dit doe je op de volgende manier:

  • Bedenk van tevoren waar je het eventueel met de cliënt over kan hebben.
  • Stap op de cliënt af. Begroet de cliënt, stel jezelf voor en geef eventueel een hand.
  • Let op je non-verbale gedrag. Glimlach en houd gepaste afstand.
  • Toon belangstelling, vraag de naam van de cliënt als hij zich niet zelf voorstelt.
  • Luister goed naar wat de cliënt zegt en observeer zijn non-verbale gedrag. Draait de cliënt zich naar je toe of juist van je af?

Slide 17 - Tekstslide

Alledaags gesprek
Aandachtspunten bij een alledaags gesprek zijn:

  1. Zorg voor een gelijkwaardig gesprek
  2. Zorg op gepaste momenten voor humor in het gesprek, dit verbindt en brengt ontspanning
  3. Kondig het einde van een gesprek aan en rond netjes af

Slide 18 - Tekstslide

Opdracht alledaags gesprek
Je gaat in tweetallen een alledaags gesprek voeren.

Bedenk van te voren hoe je het contact wil maken en het onderwerp waar je het over wil hebben.

Neem vaardigheden uit vorige lessen (vragen stellen) hierin mee.
- open vragen
- gesloten vragen
- exploderende vragen (meer informatie verkrijgen)
- suggestieve vragen (hierin klinkt het gewenste antwoord al door)





Slide 19 - Tekstslide

Nabespreking
Wat ging er goed?

Wat was er lastig?

Slide 20 - Tekstslide

Zelfstandig werken
Digitale leeromgeving

Module 2 - Hoofdstuk 1
Opdracht 1 t/m 14
+
Module 2 - Hoofdstuk 2
Opdracht 1 en 6



Slide 21 - Tekstslide