1.3 lezen les 2 week 46 T2A


1.3 lezen les 2
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les


1.3 lezen les 2

Slide 1 - Tekstslide

Noem 2 tekstverbanden

Slide 2 - Woordweb

Lesdoelen deze les

-ik weet welke tekstdoelen en tekstvormen er zijn
-ik weet wat tekstsoorten zijn
-ik kan het onderwerp en deelonderwerpen van een tekst vinden
-ik kan de hoofdgedachte van een tekst vinden

 

Slide 3 - Tekstslide

Wat voor tekstdoelen/
tekstsoorten ken je?

Slide 4 - Woordweb

Tekstdoelen
  • Informeren
De tekst wil de lezer iets vertellen.
  • Amuseren
De tekst wil de lezer vermaken.
  • Overtuigen
De tekst wil dat de lezer de mening van de schrijver overneemt.
  • Overhalen 
De tekst wil de lezer wel/niet iets laten doen (Activeren)

Slide 5 - Tekstslide

Tekstsoorten

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Wat is het doel van de tekst?
A
informeren
B
amuseren
C
overtuigen
D
activeren

Slide 8 - Quizvraag

Wat is de tekstsoort?
A
handleiding/gebruiksaanwijzing
B
recensie
C
krantenartikel/nieuwsbericht

Slide 9 - Quizvraag

Slide 10 - Tekstslide

Wat is het doel van de tekst?
A
informeren
B
amuseren
C
overtuigen
D
activeren

Slide 11 - Quizvraag

Wat is de tekstsoort?
A
handleiding/gebruiksaanwijzing
B
recensie
C
krantenartikel/nieuwsbericht
D
strip, gedicht of mop

Slide 12 - Quizvraag

Ik weet nu het verschil tussen een tekstdoel en een tekstsoort
A
Ja
B
Nee

Slide 13 - Quizvraag

Onderwerp
Het onderwerp van de tekst beschrijft waar de tekst over gaat. Je vindt het onderwerp door de tekst verkennend te lezen. Stel jezelf de vraag: waarover gaat deze tekst? Het antwoord op deze vraag is het onderwerp van de tekst.

Tip: de titel van een tekst zegt ook veel

Slide 14 - Tekstslide

Titel(s) 
Bijna elke tekst heeft een titel. Die noemt soms letterlijk het onderwerp en geeft er bijna altijd wel een aanwijzing over = Naam van een tekst die meestal al veel over het onderwerp zegt.

In kranten en tijdschriften wordt vaak een ondertitel of boventitel toegevoegd om duidelijk(er) aan te geven waar de tekst over gaat = Een woord of zin onder of boven de titel die meer informatie geeft over het onderwerp



Slide 15 - Tekstslide

Bijvoorbeeld:
titel: Slik niks als je niks hebt
ondertitel: Nadelen van aspirinegebruik

Om het onderwerp van de tekst te vinden, heb je meestal genoeg aan de titel(s) en de eerste alinea.

Slide 16 - Tekstslide

Deelonderwerp
Een deelonderwerp is een tekstgedeelte dat een deel van het onderwerp behandelt. Het deelonderwerp kan uit één alinea bestaan, maar ook uit meer alinea’s.

https://www.kidsweek.nl/nieuws/wie-was-sint-maarten

Slide 17 - Tekstslide

Hoofdgedachte
De hoofdgedachte is het belangrijkste wat de schrijver over het onderwerp zegt. Vaak vind je de hoofdgedachte in de inleiding of in de slotalinea. Soms ook moet je de informatie uit beide alinea’s combineren.

= de tekst in ongeveer een zin samengevat (zelf bedenken)

Slide 18 - Tekstslide

Hoe je de hoofdgedachte opschrijft, hangt af van de tekstsoort.

• De hoofdgedachte van een informatieve tekst bestaat altijd uit feitelijke informatie. 

Slide 19 - Tekstslide


Klassikaal opdracht 12 blz. 28 maken

Slide 20 - Tekstslide

Noem twee dingen die je geleerd hebt deze les.

Slide 21 - Woordweb

Benoem één vraag die je de volgende keer beantwoord wilt hebben.

Slide 22 - Woordweb