1.3 lezen les 2 week 46 H2B


1.3 lezen les 2
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les


1.3 lezen les 2

Slide 1 - Tekstslide

Noem 2 tekstverbanden

Slide 2 - Woordweb

Lesdoelen deze les


-ik kan tekstdoelen, tekstsoorten en tekstvormen benoemen
-ik kan het onderwerp benoemen en titels herkennen
-ik kan de hoofdgedachte benoemen

Slide 3 - Tekstslide

Wat voor tekstdoelen/
tekstsoorten ken je?

Slide 4 - Woordweb

Tekstdoelen
  • Informeren
De tekst wil de lezer iets vertellen.
  • Amuseren
De tekst wil de lezer vermaken.
  • Overtuigen
De tekst wil dat de lezer de mening van de schrijver overneemt.
  • Overhalen 
De tekst wil de lezer wel/niet iets laten doen (Activeren)

Slide 5 - Tekstslide

Tekstsoorten

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Wat is het doel van de tekst?
A
informeren
B
amuseren
C
overtuigen
D
activeren

Slide 8 - Quizvraag

Wat is de tekstsoort?
A
handleiding/gebruiksaanwijzing
B
recensie
C
krantenartikel/nieuwsbericht

Slide 9 - Quizvraag

Slide 10 - Tekstslide

Wat is het doel van de tekst?
A
informeren
B
amuseren
C
overtuigen
D
activeren

Slide 11 - Quizvraag

Wat is de tekstsoort?
A
handleiding/gebruiksaanwijzing
B
recensie
C
krantenartikel/nieuwsbericht
D
strip, gedicht of mop

Slide 12 - Quizvraag

Ik weet nu het verschil tussen een tekstdoel en een tekstsoort
A
Ja
B
Nee

Slide 13 - Quizvraag

Onderwerp
Het onderwerp van de tekst beschrijft waar de tekst over gaat. Je vindt het onderwerp door de tekst verkennend te lezen. Stel jezelf de vraag: waarover gaat deze tekst? Het antwoord op deze vraag is het onderwerp van de tekst.

Tip: de titel van een tekst zegt ook veel

Slide 14 - Tekstslide

Titel(s) 
Bijna elke tekst heeft een titel. Die noemt soms letterlijk het onderwerp en geeft er bijna altijd wel een aanwijzing over = Naam van een tekst die meestal al veel over het onderwerp zegt.

In kranten en tijdschriften wordt vaak een ondertitel of boventitel toegevoegd om duidelijk(er) aan te geven waar de tekst over gaat = Een woord of zin onder of boven de titel die meer informatie geeft over het onderwerp



Slide 15 - Tekstslide

Bijvoorbeeld:
Herrieschopper
Hoe werkt een geluidsversterker?


Om het onderwerp van de tekst te vinden, heb je meestal genoeg aan de titel(s) en de eerste alinea.

Slide 16 - Tekstslide

Hoofdgedachte
De hoofdgedachte is het belangrijkste wat de schrijver over het onderwerp zegt. Vaak vind je de hoofdgedachte in de inleiding of in de slotalinea. Soms ook moet je de informatie uit beide alinea’s combineren.

= de tekst in ongeveer een zin samengevat (zelf bedenken)

Slide 17 - Tekstslide

Hoe je de hoofdgedachte opschrijft, hangt af van de tekstsoort.

• De hoofdgedachte van een informatieve tekst bestaat altijd uit feitelijke informatie. 

Slide 18 - Tekstslide


Klassikaal opdracht 13 blz. 28 maken

Slide 19 - Tekstslide

Noem twee dingen die je geleerd hebt vandaag.

Slide 20 - Woordweb

Benoem één vraag die je vandaag beantwoord wilt hebben.

Slide 21 - Woordweb