Metonymie

H3: woordenschat
Metonymie
Je kunt verschillende vormen van metonymie herkennen, begrijpen en gebruiken. 


1 / 10
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 10 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

H3: woordenschat
Metonymie
Je kunt verschillende vormen van metonymie herkennen, begrijpen en gebruiken. 


Slide 1 - Tekstslide

Beeldspraak

Slide 2 - Woordweb

Slide 3 - Video

Een stijlfiguur waarbij in plaats van het bedoelde iets anders genoemd wordt, op grond van een bepaalde betrekking die tussen beide bestaat.
Een stijlfiguur waarbij een begrip vervangen wordt door een beeld
Metafoor
Metonymie

Slide 4 - Sleepvraag

Noteer welke woorden er als metonymia gebruikt worden:
Het hele stadion zong mee.

Slide 5 - Open vraag

Wat bedoelt de schrijver met het metoniem?
Het hele stadion zong mee.

Slide 6 - Open vraag

Is het een metafoor of een metonymie?
En weer pakte Sven Kramer goud.

A
metafoor
B
metonymie

Slide 7 - Quizvraag

Is het een metafoor of een metonymie?
Ik voel me vandaag zo slap als een vaatdoek.

A
metafoor
B
metonymie

Slide 8 - Quizvraag

Is het een metafoor of een metonymie?
Oma Bleker loopt nog als een kievit.

A
metafoor
B
metonymie

Slide 9 - Quizvraag

Zelf aan de slag
Maak de startopdracht.
Bekijk de video-uitleg. 
Let op! In deze video wordt ook uitgelegd wat het verband is tussen het beeld en het object. 
Maak de opdrachten bij deze paragraaf. 
(Deze heb je donderdag 7 jan af.)

Slide 10 - Tekstslide