In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
H2.3 CELLEN
Slide 1 - Tekstslide
Aan het einde van de les kunnen wij...
...uitleggen dat een organisme bestaat uit cellen.
... delen van dierlijke cellen benoemen met hun kenmerken en functies
... de delen van plantaardige cellen benoemen met hun kenmerken en functies
Slide 2 - Tekstslide
voordat wij beginnen...
1. Houdt je laptop gesloten totdat er wat anders van je wordt verwacht.
2. Praat alleen als je aan de buurt bent.
3. Luister aandachtig en stel vragen als je iets niet begrijpt.
Slide 3 - Tekstslide
Cellen
Cellen zijn kleine bouwstenen van organismen.
Alles wat leeft bestaat uit cellen.
Er zijn veel verschillende cellen.
Slide 4 - Tekstslide
Verschillende soorten cellen hebben een verschillende vorm omdat ze een verschillende functie hebben
Slide 5 - Tekstslide
Cellen van dieren
Slide 6 - Tekstslide
Dierlijke Cellen
Slide 7 - Tekstslide
Cellen van planten
Slide 8 - Tekstslide
Plantaardige cellen
Hebben extra celonderdelen:
Vacuole: blaasje gevuld met vocht, opslag van stoffen en stevigheid
Plastiden: korrels met speciale functie (bladgroenkorrels, kleurstofkorrels, zetmeelkorrels)
Celwand: laag om celmembraan, zorgt voor stevigheid. Is eigenlijk geen onderdeel van de cel maar tussencelstof!
Slide 9 - Tekstslide
Cellen van planten en dieren
Slide 10 - Tekstslide
Celorganellen
Delen van een cel die een eigen functie hebben, noem je celorganellen
Bijvoorbeeld: celkern, vacuole, plastiden
Slide 11 - Tekstslide
Celmembraan
Sommige stoffen kunnen er wel doorheen en andere niet.
Slide 12 - Tekstslide
Plastiden
Bladgroenkorrels: in groene delen van plant, fotosynthese Kleurstofkorrels: geven bloemen en vruchten een gele, oranje of rode kleur Zetmeelkorrels: opslag van zetmeel
Korrels kunnen van ene type overgaan in het andere type!
Slide 13 - Tekstslide
Aan het werk
Je maakt van 2.3 online of in het boek:
Opdracht 1 t/m 3
&
5, 6 en 8
Je werkt de eerste 10minuten alleen in stilte!
timer
30:00
Slide 14 - Tekstslide
Wat is waar?
A
Cel 1: Plantaardige cel Cel 2: Dierlijke cel
B
Cel 1: Bacterie cel
Cel 2: Dierlijke cel
C
Cel 1: Dierlijke cel
Cel 2: Plantaardige cel
D
Cel 1: Schimmel cel
Cel 2: Plantaardige cel
Slide 15 - Quizvraag
Deze cel heeft een celkern en een celwand. Wat voor cel kan het zijn?
A
dierlijke cel
B
plantaardige cel
C
prokaryote cel
D
virus cel
Slide 16 - Quizvraag
Welke cel heeft cytoplasma?
A
Plantaardige cel
B
Dierlijke cel
C
Plantaardige en dierlijke cellen
D
Geen van beiden
Slide 17 - Quizvraag
Wat heeft een plantencel wel wat een dierlijke cel niet heeft?
A
celkern
B
cytoplasma
C
celmembraan
D
bladgroenkorrels
Slide 18 - Quizvraag
Hoe heet het vlies om een dierlijke cel heen?
A
cytoplasma
B
celmembraan
C
celwand
D
celorganel
Slide 19 - Quizvraag
Celkern
Vacuole
Bladgroenkorrel
Cytoplasma
Celmembraan
Celwand
Slide 20 - Sleepvraag
Een grote vacuole bevindt zich in
A
een plantaardige cel
B
een dierlijke cel
Slide 21 - Quizvraag
Om het celplasma zit een dun vlies dat noem je het
A
celmembraan
B
cytoplasma
C
celkern
D
celwand
Slide 22 - Quizvraag
Evaluatie Leerdoelen
Je kunt de delen van dierlijke cellen benoemen met hun kenmerken en functies
Je kunt de delen van plantaardige cellen benoemen met hun kenmerken en functies