4.5 Op de koop toe

Paragraaf 4.5
Op de koop toe
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo t, havoLeerjaar 2

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Paragraaf 4.5
Op de koop toe

Slide 1 - Tekstslide

Programma
  • Quiz 4.1 t/m 4.4
  • Uitleg 4.5
  • Aan het werk
  • Eventueel laatste minuten van Rambam kijken
  • Afsluiting

Slide 2 - Tekstslide

Wat is geen dienst?
A
Rijles
B
Tandarts
C
Auto
D
Autoverzekering

Slide 3 - Quizvraag

Bernard gaat een dagje uit, hij betaalt €25 voor de treinreis en €30 aan entree. Ook koopt hij nog eten en drinken voor €12,50. Hoeveel betaalt Bernard aan diensten?
A
€55
B
€0,00
C
€37,50
D
€67,50

Slide 4 - Quizvraag

Jana koopt een nieuwe gitaar. Ze heeft een koopovereenkomst gesloten.
Welke uitspraak is waar?
A
Als de gitaar kapot gaat, kan Jana meteen haar geld terug eisen
B
Jana heeft de plicht om te betalen
C
De algemene voorwaarden staan op een plastic tas
D
De verkoper heeft de plicht haar meteen een vervangend exemplaar te geven als deze gitaar kapot gaat

Slide 5 - Quizvraag

Waarom vinden fabrikanten het belangrijk dat consumenten hun merk kennen?
A
Bekende merken verkopen meer
B
Ze vinden het leuk om op tv te zijn
C
Hoe bekender je bent hoe minder belasting je moet betalen

Slide 6 - Quizvraag

Welk product is ongevoelig voor mode
A
Een scooter
B
Een CD
C
Een tandenborstel
D
Een t-shirt

Slide 7 - Quizvraag

Jelle weet precies welke pet hij mooi vindt. Maar als hij een pet koopt wil hij niet worden uitgelachen door zijn vrienden. Zijn aankoop wordt beïnvloed door:
A
De kwaliteit
B
Zijn omgeving
C
Zijn financiële mogelijkheden

Slide 8 - Quizvraag

Michael betaalt voor een cd, buskaart, water en kapper.
Welke twee producten zijn diensten?
A
CD en water
B
CD en kapper
C
Buskaart en kapper
D
Kapper en water

Slide 9 - Quizvraag

Veel bedrijven hebben een speciale belangstelling voor jonge consumenten.
Welke uitspraak is juist?
A
Jongeren kopen meer dan volwassen consumenten
B
Jongeren zijn de volwassen consumenten van de toekomst
C
Jongeren hebben geen invloed op de aankopen van hun ouders

Slide 10 - Quizvraag

Toen Janet op vakantie ging naar Spanje was er een verbouwing bezig terwijl er een rustig hotel was afgesproken. Heeft dit bedrijf voor een deugdelijk product gezorgd?
A
Ja
B
Nee
C
Dat valt niet te zeggen

Slide 11 - Quizvraag

Janet (van de vorige vraag) gaat naar de geschillencommissie en de commissie beslist dat ze 15% van het bedrag terug krijgt. Janet vindt dit te weinig, kan ze nog meer geld terug eisen?
A
Ja, 15% is een te laag percentage
B
Nee, 15% is altijd het maximale percentage wat je terug kunt krijgen
C
Ja, want je hoeft je niet te houden aan de uitspraak van de commissie
D
Nee, want je moet je houden aan de uitspraak van de commissie

Slide 12 - Quizvraag

Hoe heet het onderzoek naar de prijs en kwaliteit van producten dat wordt uitgevoerd door consumentenorganisaties?
A
Vergelijkend warenonderzoek
B
Activerend warenonderzoek
C
Vleeswarenonderzoek
D
Consumentenwarenonderzoek

Slide 13 - Quizvraag

Wat is het bezwaar als je een verkoper om advies vraagt?
A
Hij weet er vaak niks vanaf
B
Hij is vaak onpartijdig
C
Hij heeft vaak geen zin om goed advies te geven
D
Hij geeft vaak partijdig advies

Slide 14 - Quizvraag

Er zijn 2500 rijscholen. Ze hebben een totale verkoopopbrengst van €700 miljoen. Bereken de gemiddelde verkoopopbrengst per rijschool
A
€28.000
B
€1.750.000
C
€175.000
D
€280.000

Slide 15 - Quizvraag

Een bedrijf heeft een omzet van €350.000. Daarvan blijft 12% nettowinst over, hoeveel is de nettowinst
A
€30.000
B
€4.200
C
€42.000
D
€3.000

Slide 16 - Quizvraag

Waarvoor mag er wel reclame worden gemaakt?
A
Alcohol
B
Tabak
C
Drugs

Slide 17 - Quizvraag

Een groep consumenten waar een bedrijf de reclame op richt heet:
A
De consumentengroep
B
De consumentenorganisatie
C
De doelgroep
D
De geschillencommissie

Slide 18 - Quizvraag

Einde quiz
Staat ook op SOM

Slide 19 - Tekstslide

Lesdoel
Je leert wat de ongewenste gevolgen kunnen zijn van consumptie

Slide 20 - Tekstslide

Nadelen voor jezelf
Consumeren is het bevredigen van je behoeften. 

Dit kan schadelijk zijn voor jezelf, bijvoorbeeld roken.

Slide 21 - Tekstslide

Nadelen voor anderen
Als je consumeert kan dit nadelen hebben voor anderen, bijvoorbeeld goederen gebruiken die veel geluid maken.

Slide 22 - Tekstslide

Kinderarbeid
Consumeren kan ook buiten je eigen omgeving schadelijk zijn, bijvoorbeeld: kinderarbeid.

Tegengaan door geen producten te kopen die gemaakt zijn door kinderen, maar dat is lastig omdat veel mensen niet weten hoe een product gemaakt is.

Slide 23 - Tekstslide

Euro's geven invloed
Consumenten bepalen wat de producenten maken, want de producenten maken wat de consumenten willen kopen.

Als de consument milieuvriendelijke producten wil moeten de producenten dat maken.

Slide 24 - Tekstslide

Een beter milieu
Je kunt het milieu verbeteren als consument, denk hierbij aan recycling van producten.

Ook kun je je spullen die je niet meer gebruikt weggeven of verkopen in plaats van weggooien

Slide 25 - Tekstslide

Aan het werk in stilte
Wat mag je nu doen? Keuzemenu:
  • Opgaven maken van 4.1 t/m 4.4 als je die nog niet af hebt
  • Alle opgaven nakijken die je nog niet nagekeken hebt
  • Leren voor het SO (samenvatting maken)
  • Quiz maken over 4.1 t/m 4.4
  • Maken 4.5
  • Vragen stellen over 4.1 t/m 4.4

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Video

Samengevat
  • Consumptie kan negatieve gevolgen hebben voor: jezelf en voor anderen
  • Kinderarbeid is een voorbeeld van een negatief effect buiten je eigen omgeving
  • Met euro's heb je invloed op producenten
  • Een beter milieu kun je ook zelf voor zorgen


Maken 4.5, huiswerk voor vrijdag.

Slide 28 - Tekstslide