Nederlands - 26 januari

1 / 42
volgende
Slide 1: Tekstslide
MentorlesVoortgezet speciaal onderwijs

In deze les zitten 42 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Nederlands - 26 januari
A. Herhaling: Meewerkend voorwerp
1. Kijk het uitlegfilmpje op de volgende pagina. Als je zeker weet dat je het helemaal begrijpt, sla je het filmpje over.
2. Beantwoord daarna de vragen die na het filmpje komen.


Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

Jan gaf de toets aan de leraar.

Welk zinsdeel is 'Jan'?
A
meewerkend voorwerp
B
lijdend voorwerp
C
onderwerp
D
meewerkend voorwerp

Slide 4 - Quizvraag

Jan gaf de toets aan de leraar.

Wat is 'de toets'?
A
meewerkend voorwerp
B
lijdend voorwerp
C
onderwerp
D
meewerkend voorwerp

Slide 5 - Quizvraag

Wat is het meewerkend voorwerp?

Sophie doet jou de groeten
A
Geen meewerkend voorwerp
B
jou
C
Sophie
D
de groeten

Slide 6 - Quizvraag

Gaan jullie de burgemeester interviewen?

Het meewerkend voorwerp is:
A
gaan interviewen
B
de burgemeester
C
geen meewerkend voorwerp
D
jullie

Slide 7 - Quizvraag

In welke volgorde moet je een zin ontleden?
A
onderwerp, persoonsvorm, werkwoordelijk gezegde, meewerkend voorwerp, lijdend voorwerp
B
onderwerp, lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp, persoonsvorm, werkwoordelijk gezegde
C
persoonsvorm, onderwerp, werkwoordelijk gezegde, lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp
D
onderwerp, werkwoordelijk gezegde, persoonsvorm, lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp

Slide 8 - Quizvraag

Wie heeft gisteren mijn konijn eten gegeven?
mijn konijn=
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp

Slide 9 - Quizvraag

Ik zie hen steeds voorbij lopen.
Wat is 'hen'?
A
persoonsvorm
B
lijdend voorwerp
C
onderwerp
D
meewerkend voorwerp

Slide 10 - Quizvraag

Wie of wat + PV + O =
A
onderwerp
B
lijdend voorwerp
C
meewerkend voorwerp
D
werkwoordelijke gezegde

Slide 11 - Quizvraag

De docent gaf HEM het proefwerk terug. HEM =
A
onderwerp
B
bijwoordelijke bepaling
C
meewerkend voorwerp
D
lijdend voorwerp

Slide 12 - Quizvraag

Van der Dam / heeft / 2K2 / een online les / gegeven. 
Van der Dam heeft een online les gegeven. 
Van der Dam heeft 2K2 een online les gegeven
Van der Dam heeft 2K2 een online les gegeven. 
Van der Dam heeft 2K2 een online les gegeven. 
Van der Dam heeft 2K2 een online les gegeven. 
werkw. gezegde
onderwerp
persoonsvorm
zinsdelen
lijdend voorwerp
meewerkend voorwerp

Slide 13 - Sleepvraag

als tweede zoek je
als derde zoek je
als vierde zoek je
als vijfde zoek je
als zesde zoek je
lijdend voorwerp 
werkwoordelijk gezegde
voorzetselvoorwerp
onderwerp
meewerkend voorwerp 

Slide 14 - Sleepvraag

Hoe vind je een bepaald zinsdeel?
zin in een andere tijd zetten
wie/wat + gez + ond
wie/wat + gez
aan/voor wie?
gezegde
lijdend voorwerp
onderwerp
meewerkend voorwerp

Slide 15 - Sleepvraag

  meewerkend voorwerp
  lijdend voorwerp
  werkwoordelijk gezegde
  onderwerp
Sleep de zinsdelen naar het juiste vak
Fieke
had
een mooi gedicht
voor haar opa
geschreven.

Slide 16 - Sleepvraag

  meewerkend voorwerp
  lijdend voorwerp
  werkwoordelijk gezegde
  onderwerp
Sleep de zinsdelen naar het juiste vak
Gisteren
hebben
we
een lief, klein katje
opgehaald.

Slide 17 - Sleepvraag

Weet je nog de stappen bij het benoemen van zinsdelen? Sleep de vakjes rechts naar de juiste stap.
Stap 1
Stap 2
Stap 3
Stap 4
Stap 5
Stap 6
meewerkend voorwerp
onderwerp
werkwoordelijk gezegde
zinsdeelstrepen
persoonsvorm
lijdend voorwerp

Slide 18 - Sleepvraag

Nederlands - 26 januari
A. Herhaling: Meewerkend voorwerp V
B. Verwijswoorden
1. Bekijk eerst de uitlegvideo op de volgende pagina. 
2. Maak dan de volgende opdrachten.

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Video

1. OXO is een computerspel dat/die in 1952 is gemaakt
Het juiste verwijswoord is:
A
dat
B
die

Slide 21 - Quizvraag

2. Cian krijgt een rashond, dat/die uit het dierenasiel komt.
Het juiste verwijswoord is:
A
dat
B
die

Slide 22 - Quizvraag

3. In Rome staan bouwwerken dat/die duizenden jaren oud zijn.
Het juiste verwijswoord is:
A
dat
B
die

Slide 23 - Quizvraag

4. Waterbootkamp is een sport dat/die niet voor watjes is
Het juiste verwijswoord is:
A
dat
B
die

Slide 24 - Quizvraag

5. De directeur was trots op zijn automuseum, dat/die veel bezoekers trok.

Het juiste verwijswoord is:
A
dat
B
die

Slide 25 - Quizvraag

6. Dat is de schilder ........... Eva model heeft gestaan.
A
voor wie
B
waarvoor

Slide 26 - Quizvraag

7. De kat .......... Stan naar de kattenshows gaat, is een siamees.
A
met wie
B
waarmee

Slide 27 - Quizvraag

8. Damian gaat naar een concert van de band ............... hij fan is.
A
van wie
B
waarvan

Slide 28 - Quizvraag

9. Van haar drie zussen is Lea degene ............... Mascha het meeste lijkt.
A
op wie
B
waarop

Slide 29 - Quizvraag

Opdracht 4 (boek blz. 109)
Gebruik de tekst van opdracht 4. 
Kies je antwoorden op de volgende pagina's.

Klaar? 
Meld je af bij mij, ga even iets eten en drinken en zorg dat je op tijd klaar zit voor de volgende les.

Slide 30 - Tekstslide

1. dat of die?

Slide 31 - Open vraag

2. in wie of waarin

Slide 32 - Open vraag

3. dat of die?

Slide 33 - Open vraag

4. met wie/waarmee?

Slide 34 - Open vraag

5. dat of die?

Slide 35 - Open vraag

6. hun of ze?

Slide 36 - Open vraag

7. dat of die

Slide 37 - Open vraag

8. dat of die

Slide 38 - Open vraag

9. dat of die

Slide 39 - Open vraag

10. dat of die

Slide 40 - Open vraag

11. van wie/waarvan

Slide 41 - Open vraag

Klaar!

Slide 42 - Tekstslide