Kapitel 6: Gram-Whg-besprechen-neu-der-Gruppe

1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2,3

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Wiederholung 1. und 4. Fall= wir besprechen die Hausaufgaben


Lernziele:
- Ich lerne, was die der-Gruppe ist
- Ich kann die der- und ein-Gruppe im 1. und 4. Fall benutzen

Programm für heute:

Slide 2 - Tekstslide

1e naamval
  • Gebruik je voor het deel van de zin dat het onderwerp is.
  • Der Lehrer gibt zu viel Hausaufgauben auf.

4e naamval
  • Gebruik je voor het deel van de zin dat het lijdend voorwerp is.
  • Meine Freunde finden den Lehrer zu streng.
Was haben wir schon gelernt?

Slide 3 - Tekstslide

Aantekening

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Aufgabe 6, Seite 16
1 Um 12:30 Uhr haben wir (een) Pause.
2 (Mijn) Stundenplan ist ganz in Ordnung.
3 Ich finde (Het) Unterricht in unserer Schule nicht so toll.
4 Ihr müsst immer (jullie) Hausaufgaben machen!
5 Hast du (jouw) Note schon gesehen?
6 Wir kennen (Onze) Deutschlehrer  noch nicht so lange.
7 Wir haben (het) Fach Chemie noch nicht.
8 (De) Übung ist lang, aber nicht schwierig.
  1. eine => wat hebben we? = 4e , v. (Pause), ein-Gruppe
  2. Mein => wat is in orde? = 1e, m (der Stundenplan), ein-Gruppe
  3. Den => wat vind ik niet leuk = 4e, m. (der Unterricht), der-Gruppe
  4. eure => wat moeten we maken? = 4e, mv, ein-Gruppe
  5. deine => wat heb je gezien? = 4e, v. (Note), ein-Gruppe
  6. Unseren => wie kennen we nog niet z? = 4e, m. (der Lehrer), der-Gruppe
  7. das => wat hebben we nog niet? = 4e, o., der-Gr
  8. Die => wat is lang? = 1e, v (Übung), der-Gr.

Slide 6 - Tekstslide

De bezittelijke voornaamwoorden (mein, dein, sein, ihr, unser, euer, ihr en Ihr) worden net als het lidwoord 'ein' vervoegd.
Deze woorden behoren tot de ein-Gruppe.

Er zijn echter ook woorden die hetzelfde als 'der' vervoegd worden. Deze woorden behoren tot de der-Gruppe.
Neu: der-Gruppe:

Slide 7 - Tekstslide

Der-Gruppe: 
De woorden die bij de der-Gruppe horen zijn:
welch-       welke      
all-              alle                   
solch-        zulke          
manch-    sommige  
dies-         deze/dit                 
jed-           elke/iedere                   




Aantekening

Slide 8 - Tekstslide

Wat gebeurt er met de woorden uit de der-Gruppe? Deze krijgen dezelfde uitgang als der/die/das:


Der-Gruppe: dies-, jed-, manch-, welch-, solch-, all-

Slide 9 - Tekstslide

Stappenplan:
• Stap 1: welke groep ?
• Stap 2: welk geslacht ?
• Stap 3: Zin ontleden om te bepalen wat de naamval is
=> Wie/wat + gezegde = 1e (onderwerp)
=> Wie/wat + gezegde + onderwerp = 4e (lijdend voorwerp)

Aantekening

Slide 10 - Tekstslide

Kies het juiste antwoord:
Ich habe (deze) .... Kinder (mv) nicht gesehen.
A
dieser
B
diesen
C
dieses
D
diese

Slide 11 - Quizvraag

Kies het juiste antwoord:
(Welk) .... Buch (o) hast du gelesen?
A
Welcher
B
Welchen
C
Welches
D
Welche

Slide 12 - Quizvraag

Kies het juiste antwoord:
(Elke) .... Frau trägt einen Rock.
A
Jeder
B
Jeden
C
Jedes
D
Jede

Slide 13 - Quizvraag

Kies het juiste antwoord:
(Deze) .... Lehrer arbeitet hier nicht mehr.
A
Dieser
B
Diesen
C
Dieses
D
Diese

Slide 14 - Quizvraag

Kies het juiste antwoord:
Sie hat (elke) ... Tisch (m) saubergemacht.
A
jeder
B
jeden
C
jedes
D
jede

Slide 15 - Quizvraag

Hast du das Lernziel errreicht?
- ich kann die der-Gruppe benutzen

😒🙁😐🙂😃

Slide 16 - Poll

Belangrijke verschillen tussen de der-groep en de ein-groep?






Zorg er dus voor dat je weet welke woorden bij de ein-groep horen en welke woorden bij de der-groep horen.
Verschil der- en ein-Gruppe:

Slide 17 - Tekstslide

Let op de 1e naamval mannelijk en 1e en 4e naamval onzijdig!
Verschil der- en ein-Gruppe:

Slide 18 - Tekstslide

Stappenplan:
• Stap 1: welke groep ?
• Stap 2: welk geslacht ?
• Stap 3: Zin ontleden om te bepalen wat de naamval is
=> Wie/wat + gezegde = 1e (onderwerp)
=> Wie/wat + gezegde + onderwerp = 4e (lijdend voorwerp)

Aantekening

Slide 19 - Tekstslide

Lisa hat (haar) Hausschlüssel (m) verloren.
A
ihr
B
ihren
C
ihre

Slide 20 - Quizvraag

Sie hat (elk)
Zimmer (o) durchsucht, aber er ist noch immer spurlos verschwunden
A
jeder
B
jedes
C
jeden
D
jede

Slide 21 - Quizvraag

(Zulke)
Sachen (mv) verliere ich auch immer.
A
Solch
B
Solcher
C
Solchen
D
Solche

Slide 22 - Quizvraag

(Dit) Buch (o) habe ich zum Beispiel erst gestern wiedergefunden.
A
Dieser
B
Diesen
C
Diese
D
Dieses

Slide 23 - Quizvraag

(Welk)
Gegenstand (m) hast du schon mal verloren?
A
Welcher
B
Welchen
C
Welche
D
Welch

Slide 24 - Quizvraag

Hast du das Lernziel errreicht?
- ich kann die der-Gruppe und ein-Gruppe benutzen

😒🙁😐🙂😃

Slide 25 - Poll

Machen:  Aufgabe 11 und 12, Seite 19
Lernen: der-Gruppe (aantekening)


Hausaufgaben

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide