present simple + present continuous + past simple (per 3 prep test) klas 1

grammar - 
present simple & present continuous



Tijdens het bespreken en oefenen van de grammatica is het belangrijk dat je zelf de inschatting maakt of je mee moet schrijven of niet. Het is je eigen verantwoordelijkheid.
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1,2

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

grammar - 
present simple & present continuous



Tijdens het bespreken en oefenen van de grammatica is het belangrijk dat je zelf de inschatting maakt of je mee moet schrijven of niet. Het is je eigen verantwoordelijkheid.

Slide 1 - Tekstslide

present simple & present continuous
Present simple - tegenwoordige tijd
- Deze tijd gebruik je om feiten, gewoonten en regelmatige gebeurtenissen aan te geven. 
- Werkwoord (take) of werkwoord +s (takes)   (SHIT REGEL)

Feit: The train arrives at six o'clock.
Gewoonte: Joe always wears a helmet at work.
Regelmatige gebeurtenis: I usually take orders from costomers.

Slide 2 - Tekstslide

present simple & present continuous
Present continuous - duurvorm tegenwoordige tijd
- Deze vorm gebruik je om te zeggen dat iets NU bezig is of om irritatie aan te geven. 
- am / are / is + werkwoord + ing

NU bezig: I am stacking shelves right now.
Irritatie: She is always teasing me!



Slide 3 - Tekstslide

Present simple - tegenwoordige tijd

- Deze tijd gebruik je om feiten, gewoonten en regelmatige gebeurtenissen aan te geven.

- Werkwoord (take) of werkwoord +s (takes) (SHIT REGEL)

Present continuous - duurvorm tegenwoordige tijd

- Deze vorm gebruik je om te zeggen dat iets NU bezig is of om irritatie aan te geven.

- am / are / is + werkwoord + ing

Slide 4 - Tekstslide

Exercise 1
5x Multiple choice 
Choose the right answer; 
Present Simple or Present Continuous

Slide 5 - Tekstslide

My grandmother ___ a sweater for me each year.
A
knits
B
is knitting
C
are knitting
D
knit

Slide 6 - Quizvraag

Look! The cat ___ with the dog!
A
are playing
B
is playing
C
playing
D
play

Slide 7 - Quizvraag

I ___ for my glasses. Do you know where they are?
A
look
B
am looking
C
are looking
D
looking

Slide 8 - Quizvraag

I always ___ Julian a birthday card.
A
is sending
B
send
C
sends
D
am sending

Slide 9 - Quizvraag

Usually, I ___ until late.
A
are sleeping
B
sleep
C
sleeps
D
am sleeping

Slide 10 - Quizvraag

Present simple - tegenwoordige tijd

- Deze tijd gebruik je om feiten, gewoonten en regelmatige gebeurtenissen aan te geven.

- Werkwoord (take) of werkwoord +s (takes) (SHIT REGEL)

Present continuous - duurvorm tegenwoordige tijd

- Deze vorm gebruik je om te zeggen dat iets NU bezig is of om irritatie aan te geven.

- am / are / is + werkwoord + ing

Slide 11 - Tekstslide

Exercise 2
5x open questions
Write the right answer; 
Present Simple or Present Continuous
Only write the answer, NOT the whole sentence.

Slide 12 - Tekstslide

Look! That boy ___ us! (watch)

Slide 13 - Open vraag

We always ___ to school by bus. (go)

Slide 14 - Open vraag

The supermarket ___ at eight. (close)

Slide 15 - Open vraag

He ___ the keyboards in his room now. (play)

Slide 16 - Open vraag

Hurry up, kids! Dad ___ the car already! (start)

Slide 17 - Open vraag

Present simple - tegenwoordige tijd

- Deze tijd gebruik je om feiten, gewoonten en regelmatige gebeurtenissen aan te geven.

- Werkwoord (take) of werkwoord +s (takes) (SHIT REGEL)

Present continuous - duurvorm tegenwoordige tijd

- Deze vorm gebruik je om te zeggen dat iets NU bezig is of om irritatie aan te geven.

- am / are / is + werkwoord + ing

Slide 18 - Tekstslide

Ik begrijp wat ik moet doen bij present simple + present continuous
A
Ja
B
Nee

Slide 19 - Quizvraag

Past Simple - 
Irregular verbs

There are no rules for the irregular verbs, you just have to learn them by heart

Slide 20 - Tekstslide

to be --->  was / were

Slide 21 - Tekstslide

Irregular verbs are always in 3 rows.
to do ---------->    did       ------->   done 
to fly ---------->     flew     ------->   flown
to go --------->      went    ------->   gone
hele werkwoord
1
verleden tijd
2
voltooid deelwoord
3

Slide 22 - Tekstslide

past simple of
to fly?
A
we flown
B
we flew
C
we flied
D
we flewed

Slide 23 - Quizvraag

past simple of
to forget?
A
I forgot
B
I forgotten
C
I forget
D
I forgate

Slide 24 - Quizvraag

past simple of
to go?
A
you gone
B
you goed
C
you wented
D
you went

Slide 25 - Quizvraag

Past Simple of
to work?
A
works
B
worked
C
working
D
werk

Slide 26 - Quizvraag

Past Simple of
to picnic?
A
picniced
B
picnicked
C
picnics
D
picniked

Slide 27 - Quizvraag

Past Simple - Regular Verbs
After a regular verb you put '-ed'

I walk -> I walked
He walks -> He walked
They walk -> They walked

Slide 28 - Tekstslide

Past Simple - Questions/negations
Questions -> Did + HELE WW
Did you walk to school yesterday?

Negations -> didn't + HELE WW
You didn't walk to school yesterday.

Slide 29 - Tekstslide

Past Simple - Signal word
In Dutch signal words are called 'signaal woorden'  

These word help you to see if something happened in the past
  • yesterday
  • last week
  • ten minutes ago
  • in 2007

Slide 30 - Tekstslide

My sister .......... (play) the guitar last year.

Slide 31 - Open vraag

They ....... (go) home after school yesterday.

Slide 32 - Open vraag