P: Probleem
1. Meneer X. heeft een doorligplek (decubitus).
2. Hij heeft pijn, vooral op de stuit.
E: Ethiologie (oorzaak)
1. De patiënt brengt gemiddeld 21 uur per dag in bed door.
2. Hij heeft weinig eetlust en laat meer dan de helft van zijn maaltijden staan.
3. Dhr. lijdt aan diabetes.
S: Symptomen
1. De huid op zijn stuit is ontveld en vertoont ernstige roodheid. Ook heeft hij pijn op precies die plek.