Terugkijken p1 en p2

Wat bestudeert de anatomie?
A
Hoe een lichaam gebouwd is.
B
Hoe je op een lichaam moet opereren.
C
Hoe een lichaam werkt.
D
Welke ziektes/afwijkingen er bestaan.
1 / 34
volgende
Slide 1: Quizvraag
Anatomie | pathologieMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Wat bestudeert de anatomie?
A
Hoe een lichaam gebouwd is.
B
Hoe je op een lichaam moet opereren.
C
Hoe een lichaam werkt.
D
Welke ziektes/afwijkingen er bestaan.

Slide 1 - Quizvraag

Wat bestudeert de pathologie?
A
Hoe een lichaam gebouwd is.
B
Hoe een lichaam werkt.
C
Overleden mensen.
D
Welke ziektes/afwijkingen er bestaan.

Slide 2 - Quizvraag

Wat betekent het voorvoegsel -a(n) ?
A
anti
B
eerst (e)
C
niet/geen
D
wel

Slide 3 - Quizvraag

Wat betekent het achtervoegsel -itis ?
A
jeuk
B
kijken
C
ontsteking
D
pijn

Slide 4 - Quizvraag

Het Latijnse woord voor slagader is:

Slide 5 - Open vraag

Het Latijnse woord voor zenuw is:

Slide 6 - Open vraag

Mijn binnen-enkel wordt ook wel mijn mediale enkel genoemd.

Slide 7 - Open vraag

Een ander woord voor ventraal is anterior

Slide 8 - Open vraag

Wat zijn de 5 kenmerken van leven van een cel?
A
Groei, mitose, meiose, waarnemen en voortplanting
B
Groei / celdeling, voeden, ademen, uitscheiden en reageren op verandering
C
Groei / celdeling, uitscheiden, voeden, prikkelverwerking en waarneming
D
Stofwisseling, meiose, groei, waarnemen en celdeling

Slide 9 - Quizvraag

Wat is de kleinste eenheid van leven in het menselijk lichaam?
A
een cel
B
een molecuul
C
een weefsel
D
een orgaan

Slide 10 - Quizvraag

De definitie van een weefsel is:
A
Een groep cellen die aan elkaar grenzen
B
Een groep cellen met dezelfde bouw maar verschillende taken
C
Een groep cellen met dezelfde vorm en functie
D
Een groep cellen met verschillende bouw maar dezelfde functie

Slide 11 - Quizvraag

Er worden meestal vijf hoofdgroepen van weefsels onderscheiden. Welke vijf zijn dat?
A
bloed-, dek-, bind-, steun- en spierweefsel
B
transport-, dek-, epitheel-, steun- en spierweefsel
C
transport-, spier-, zenuw-, bloed- en steunweefsel
D
transport-, zenuw-, spier-, steun-, en dekweefsel

Slide 12 - Quizvraag

Genetica (erfelijkheidsleer) is:
A
De wetenschap naar de biologische overdracht van erfelijke, sociale en milieufactoren
B
De wetenschap naar erfelijke, sociale en milieufactoren die zijn opgeslagen in de genen
C
De wetenschap die de gelijkenis van kinderen en hun ouders bestudeert
D
De wetenschap die onderzoek doet naar de eigenschappen van de genen

Slide 13 - Quizvraag

Welke medische term wordt gebruikt bij aangeboren aandoeningen?
A
Congenitaal
B
Erfelijk
C
Metabool
D
Oncologisch

Slide 14 - Quizvraag

Albinisme is een erfelijke aandoening waarbij er niet genoeg van de kleurstof melanine wordt gemaakt. Melanine zorgt voor de kleur van de ogen, de huid en het haar.

Welk celonderdeel is bij de hierboven beschreven aandoening aangetast/veranderd?
A
Celmembraan
B
Celkern
C
Cytoplasma
D
Mitochondriën

Slide 15 - Quizvraag


Waardoor wordt de ziekte van Creutzfeldt-Jakob veroorzaakt?


A
Bacteriën
B
Prionen
C
Protozoa
D
Virus

Slide 16 - Quizvraag

De gram-negatieve anaerobe bacterie groep Prevotella wordt vaak gevonden bij luchtweginfecties zoals longontsteking.

Wat betekent anaeroob?
A
Kunnen in een hoge zuurgraad zoals in de maag leven
B
Kunnen zonder zuurstof leven, of gaat zelfs dood bij de aanwezigheid van zuurstof
C
Kunnen zonder zuurstof niet leven

Slide 17 - Quizvraag

Als je valt of een klap krijgt, werkt dit deel van de huid als een soort stootkussen. Op deze manier bescherm je de onderliggende organen.


Bij welke huidlaag hoort de bovenstaande functie?
A
Kiemhuid
B
Lederhuid
C
Onderhuids vetweefsel
D
Opperhuid

Slide 18 - Quizvraag

De epidermis en het bovenste deel van de dermis zijn beschadigd. Zorgvragers hebben een glanzende, natte wond die een roze kleur heeft. De wond zorgt meestal voor veel pijn door de grote hoeveelheid zenuwen die in de huid zitten. Verder kun je blaren zien zitten op de wond. Het duurt ongeveer veertien dagen voordat de huid weer hersteld is.

Welke graad brandwond wordt hierboven beschreven?
A
Eerstegraads brandwond
B
Tweedegraads brandwond
C
Derdegraads brandwond
D
Vierdegraads brandwond

Slide 19 - Quizvraag

Met welke zintuigcellen in het oog kun je uitsluitend zwart-wit en grijstinten waarnemen?
A
Kegeltjes
B
Staafjes

Slide 20 - Quizvraag

Wat is de juiste medische benaming voor het trommelvlies (Latijn)?
A
Cerumen
B
Membrana tympani

Slide 21 - Quizvraag

Wat is de juiste medische naam (Latijn) voor het aambeeld (dit is één van de gehoorbeentjes)?
A
Incus
B
Intus

Slide 22 - Quizvraag

Met welke eenheid wordt het volume van het geluid uitgedrukt (hoe hard een geluid is)?
A
Aantal trillingen per seconden
B
Decibel (dB)
C
Hertz (Hz)

Slide 23 - Quizvraag

Welke van de onderstaande organen behoren bij de bovenste luchtwegen?
A
Alveoli
B
Bronchiolen
C
Pharynx
D
Trachea

Slide 24 - Quizvraag

De longen bestaan uit lobi.

Welk long bestaat uit twee lobi?
A
Linkerlong
B
Rechterlong

Slide 25 - Quizvraag

Welke van de onderstaande factoren beïnvloedt de longcapaciteit?

Je mag meerdere antwoorden kiezen.
A
Geslacht
B
Gewicht
C
Huidskleur
D
Lichamelijke conditie

Slide 26 - Quizvraag

Wat is de juiste beschrijving van de ziekte osteoporose?
A
Een ziekte waarbij er een bloedstolsel ontstaat dat een bloedvat gedeeltelijk of volledig blokkeert
B
Een ziekte waarbij er versnelde botgroei plaatsvindt, waardoor uitstulpingen op het bot ontstaan
C
Een ziekte waarbij er versneld botontkalking plaatsvindt

Slide 27 - Quizvraag

Waarom heeft de menopauze invloed op botontkalking?
A
In de menopauze komen vrouwen vaak aan in gewicht en dit geeft extra druk op de botten. Dit stimuleert botontkalking.
B
In de menopauze kunnen vrouwen minder goed vitamine D activeren, waardoor er minder calcium in de botten wordt opgenomen.
C
In de menopauze produceert het lichaam van de vrouw veel minder oestrogeen. Dit zorgt voor versnelde botontkalking.

Slide 28 - Quizvraag

Welke typerende symptomen doen zich voor in geval van een collumfractuur?

Je mag meerdere antwoorden kiezen.
A
Aangedane been is langer
B
Aangedane been is verkort
C
Endorotatie van het aangedane been
D
Exorotatie van het aangedane been

Slide 29 - Quizvraag

Een typerend symptoom bij een fractuur is asdrukpijn.

Wat is asdrukpijn?
A
Als je het ledemaat draait, 'om zijn as heen', dan ontstaat er pijn.
B
Als je aan het ledemaat trekt, in de richting van de as van het ledemaat, dan ontstaat er pijn.
C
Als je in de lengterichting van het ledemaat drukt, ontstaat er pijn.

Slide 30 - Quizvraag

Osteomyelitis is een 'secundaire infectie'.

Wat is een secundaire infectie?
A
Een infectie die direct naast een bestaande infectie ontstaat (in hetzelfde deel van het lichaam)
B
Een infectie die niet zo ernstig is

Slide 31 - Quizvraag

Is de onderstaande bewering juist of onjuist?

'Spieren zorgen zowel voor de grove- als de fijne motoriek'
A
Juist
B
Onjuist

Slide 32 - Quizvraag

Is de onderstaande bewering juist of onjuist?

'Als je stil staat gebruik je geen spieren'
A
Juist
B
Onjuist

Slide 33 - Quizvraag

Welke eigenschappen heeft hartspierweefsel?

Je mag meerdere antwoorden kiezen.
A
minder sterk
B
sterk
C
willekeurig
D
onwillekeurig

Slide 34 - Quizvraag