hoofdstuk 8

Arbeidsverdeling
Verdeling van werk of onderdelen van werk, taakverdeling
 

1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 3

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Arbeidsverdeling
Verdeling van werk of onderdelen van werk, taakverdeling
 

Slide 1 - Tekstslide

Gevolgen arbeidsverdeling
Zowel positief
Als negatief

Slide 2 - Tekstslide

Wat is arbeidsverdeling?
A
De verdeling van alle werkende mensen over de bedrijfstakken
B
De verdeling van taken die één persoon moet doen op zijn werk.
C
Al het werk bij bedrijven is verdeeld in verschillende banen.
D
De verdeling van taken door je chef of baas.

Slide 3 - Quizvraag

Kies uit leidinggevende of uitvoerende. Sarah is teamleider bij een zorginstelling zij is
A
Leidinggevende
B
Uitvoerende

Slide 4 - Quizvraag

Wat is een uitvoerende functie
A
houd zich bezig met voeding van werknemers
B
voert taken uit
C
Geeft de leiding aan andere mensen

Slide 5 - Quizvraag

Wat betekent specialisatie?
A
Je richten op het werk wat je goed doet
B
1 ding tegelijk doen
C
Iets bijzonders maken
D
Een takenlijst voor een maand maken

Slide 6 - Quizvraag

H8§2 Het stukadoorsbedrijf
Arbeidsproductiviteit: Gemiddelde productie van een werknemer in een bepaalde tijdsduur
of van een groep werknemers

Slide 7 - Tekstslide

Uitrekenen productiviteit
Je hebt 2 gegevens nodig:
De periode waarover je de productiviteit wilt berekenen
én de productie

Slide 8 - Tekstslide

H8 par. 2
Joost maakt 35 rekensommen  in 12 uur

Pim maakt 42 sommen in 10 uur

Wie heeft er een hogere AP(Arbeidsproductiviteit)?


Joost 35 : 12 = 2,9 sommen per uur
Pim 42 :10 = 4,2 sommen per uur

Slide 9 - Tekstslide

H8 par. 2
Formule voor ap:
Productie : aantal uur/dag/week = de ap per werkende

Formule voor een groep ap:
totale productie in een periode : totaal aantal arbeidsuren = ap 

DUS: (wat is er gemaakt) : (in hoeveel tijd) =  ap

Slide 10 - Tekstslide

8.3 Nieuwe technieken
Vervangen van menselijke arbeid door machines heet Mechanisering: denk aan een heftruck of een tractor


Als het denkwerk door computers wordt overgenomen heet dit: Automatisering
Denk aan bestelsysteem in supermarkt

Slide 11 - Tekstslide

Door automatisering/mechanisering
kunnen ondernemers:


  • de arbeidsproductiviteit verhogen
  • de loonkosten per product verlagen
  • de prijzen van producten verlagen

Gevolg van lagere prijzen

  • verbetert concurrentiepositie
  • stijgt de vraag naar producten

Slide 12 - Tekstslide

Wanneer wordt het denkwerk vervangen door een computer?
A
automatisering
B
mechanisatie

Slide 13 - Quizvraag

8.3 nieuwe technieken
Productiecapaciteit = hoeveel kan er gemaakt worden als je alle machines en personeel inzet

Als er niet genoeg werk is dan is er : onderbezetting

De bezettingsgraad is de werkelijke productie in procenten van de productiecapaciteit   50 prodcap 100   deel/geheel x 100%
50/100 x 100% = 50%

Slide 14 - Tekstslide

Arbeidsproductiviteit is hoog als personeel
  • snel kan werken
  • goed gemotiveerd is voor werk
  • weinig moeite heeft met het werk

Slide 15 - Tekstslide

Verhoging arbeidsproductiviteit
door nieuwe technieken



Slide 16 - Tekstslide

Vraagt om scholing van de medewerkers

Hierdoor verhoging productiviteit

Slide 17 - Tekstslide

Verhoging arbeidsproductiviteit
Technologische ontwikkeling
Automatisering, mechanisering en robotisering
Specialisatie
Arbeidsverdeling, iedereen doet waar hij/zij goed in is
Scholing
Bijscholing zorgt voor beter opgeleid personeel


Slide 18 - Tekstslide

Investeren en innoveren

Door mechanisering en automatisering hebben bedrijven dure kapitaalgoederen nodig zoals machines, computers en robots.


Hierdoor worden nieuwe producten ontwikkeld.


Innovatie is goed voor economische groei

Slide 19 - Tekstslide

Marktonderzoek
Onderzoek om de markt in kaart te brengen voor jouw/nieuw product.

Slide 20 - Tekstslide

Gevolgen van innovatie
Scholing
Ongeschoold werk wordt minder gevraagd

Slide 21 - Tekstslide

Wat is innovatie?
A
technologische ontwikkeling
B
uitvindingen doen
C
het toepassen van uitvindingen
D
investeringen van bedrijven

Slide 22 - Quizvraag

Wat zijn de gevolgen van nieuwe technologie??
A
Prijzen stijgen
B
Belasting wordt verhoogd
C
Loonkosten dalen
D
Laaggeschoold werk verdwijnt

Slide 23 - Quizvraag

Innovatie kan gevolgen hebben voor de werkgelegenheid.
Geef aan welke technische vernieuwing de meeste gevolgen heeft voor de werkgelegenheid.
A
De curved tv-screens worden in een grotere uitvoering gemaakt.
B
Er wordt onderzoek gedaan naar automatische registratie van rijden in files.
C
In veel fabrieken worden robots geïnstalleerd.
D
Er komt een tv-zender speciaal voor smartphones.

Slide 24 - Quizvraag

Concurrentiepositie wordt beter
Innovatie  zorgt voor hogere arbeidsproductiviteit
Dus lagere kosten
Dus beter dan je concurrent

Slide 25 - Tekstslide

Nieuwe producten 
Innovatie zorgt voor nieuwe producten
Kost veel geld door bijv. onderzoek

Slide 26 - Tekstslide

Monopolie

  • Monos = 1 / polein = verkopen
  • Eén aanbieder
  • Veel vragers
  • Homogeen product (producten zijn precies hetzelfde)

Voorbeeld:
De NS, bankbiljetten, elektra.

Slide 27 - Tekstslide

Oligopolie
  • Weinig aanbieders en veel vragers  
  • Heterogene goederen → producenten moeten met elkaar concurreren 
  • Homogene goederen → klanten letten vooral op de prijs (er kan een prijzenoorlog ontstaan) 
  • Specialistische kennis nodig
  • toegankelijkheid beperkt
  • transparantie gering

Slide 28 - Tekstslide

Monopolistische concurrentie
  • Veel aanbieders  veel vragers
  • Producten lijken op elkaar, maar elke aanbieder is uniek
  • Voor de klant is er een verschil wie levert of wat het merk/soort is (heterogeen goed) 
  • Komt veel voor
  • bv eigenheimers, bintjes, etc

Slide 29 - Tekstslide

Volkomen concurrentie
  • Veel aanbieders en veel vragers 
  • Prijs wordt bepaald door vraag en aanbod (aandelen)
  • Het maakt de vragers niet uit wie levert (homogeen goed)

Slide 30 - Tekstslide

Aantal aanbieders
Aantal vragers
Aard van het product
Marktvorm
Voorbeeld
veel
veel
homogeen
volkomen concurrentie
Aandelenmarkt
Valutamarkt
veel
veel
heterogeen
monopolistische concurrentie
horeca
Kledingzaken
Weinig
Veel
Beide
Oligopolie
supermarkten
1
veel
Homogeen
Monopolie
Trein
Kenmerken van een marktvorm

Slide 31 - Tekstslide

Wat voor een marktvorm vormen de terrasjes in Maastricht?
A
Volkomen concurrentie
B
Monopolie
C
Oligopolie
D
Monopolistische concurrentie

Slide 32 - Quizvraag

Bij monopolistische concurrentie is er altijd sprake van heterogene producten.


A
juist.
B
onjuist.

Slide 33 - Quizvraag

Hieronder staan vijf marktvormen. Geef van elke martkvorm aan of het gaat om een monopolie of een oligopolie. Sleep de zinnen naar de juiste plek.







Monopolie
Oligopolie
Uitgifte van rijbewijzen
Internet
NS
Microsoft
Onderwijs

Slide 34 - Sleepvraag

Plaats de vier marktvormen in volgorde van veel concurrentie op de markt tot weinig tot geen concurrentie op de markt.
Oligopolie
Monopolie
Volkomen concurrentie
Monopolistische concurrentie

Slide 35 - Sleepvraag

Hoeveel aanbieders zijn er bij een monopolie?
A
Veel
B
Weinig
C
1

Slide 36 - Quizvraag

Welke van de volgende antwoorden is geen eigenschap van de marktvorm volkomen concurrentie?
A
Veel aanbieders en veel vragers
B
Heterogeen product
C
Transparante markt
D
Vrije toe- en uittreding

Slide 37 - Quizvraag