Blok 3 week 7 thema 2 H3 taalverzorging

Planning P3
Week 1: gesprekken voeren
Week 2: lezen
Week 3: lezen
Week 4: luisteren
Week 5: voorbereiding toets
Week 6: toets
Week 7: taalverzorging
Week 8: taalverzorging
Week 9: schrijven
Week 10: inhaalweek

1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Planning P3
Week 1: gesprekken voeren
Week 2: lezen
Week 3: lezen
Week 4: luisteren
Week 5: voorbereiding toets
Week 6: toets
Week 7: taalverzorging
Week 8: taalverzorging
Week 9: schrijven
Week 10: inhaalweek

Slide 1 - Tekstslide

Deze week: taalverzorging
  • begin- en eindpunt van zinnen (hoofdletters, punt)
  • leespauzes (komma's)
  • vraagteken, uitroepteken

Slide 2 - Tekstslide

HERHALING
In P1 hebben we dit ook al behandeld en als het goed is, heb je de opdrachten ook al gemaakt :) 

Slide 3 - Tekstslide

Begin en eindpunt van de zin
Begin elke zin met een hoofdletter. 
Eindig elke zin met een punt. 

Gebruik geen drie puntjes... in ieder geval niet in een 
zakelijke tekst. 

Slide 4 - Tekstslide

Komma: wanneer wel, wanneer niet?

Slide 5 - Tekstslide

Wanneer zet je een komma?
  • Tussen twee persoonsvormen: 'Als ik vroeg opsta, heb ik tijd genoeg.'
  • Voor een voegwoord: 'Ik sta vroeg op, want dan heb ik tijd genoeg.'
  • Na een aanspreking: 'Mieke, je kunt beter vroeg opstaan.'
  • Tussen de delen van een opsomming: 'We hebben vandaag Nederlands, burgerschap, rekenen en praktijk.'

Slide 6 - Tekstslide

Vraagteken
Een vraagteken gebruik je aan het einde van een vraagzin. 
Een vraagzin begint vaak met de PV of met een 'vraagwoord':
Ben je al wakker?
Wat ga je vandaag doen?

Slide 7 - Tekstslide

GEEN VRAAGTEKEN
Ik vraag me af of we les hebben. 
Karin vroeg of we vandaag les hadden. 

LET OP: Karin vroeg: 'Hebben we vandaag les?'

Slide 8 - Tekstslide

Uitroepteken
Na een uitroep: Kijk uit!
Om de nadruk op een zin te leggen: Ik heb dat niet gedaan!

Nooit twee of meer uitroeptekens achter een zin zetten. 
Niet te veel uitroeptekens zetten in een tekst. 

Slide 9 - Tekstslide

QUIZ
Lees de vraag en de antwoorden goed voor je iets aanklikt, want soms is er bijna geen verschil. 

Slide 10 - Tekstslide

Wanneer gebruik je een komma? Meerdere antwoorden mogelijk
A
opsomming
B
einde van een zin
C
tussen 2 persoonsvormen
D
voor of na een aanspreking

Slide 11 - Quizvraag

Waar komt de komma?
A
Ik wil graag leren maar, ik heb geen tijd.
B
Ik wil graag leren maar ik, heb geen tijd.
C
Ik wil graag leren, maar ik heb geen tijd.
D
Ik wil graag leren maar ik heb geen tijd.

Slide 12 - Quizvraag

Waar komt de komma?
A
ik ben ziek want, ik at mosselen.
B
ik ben ziek, want ik at mosselen.

Slide 13 - Quizvraag

Tussen twee persoonsvormen zet je een komma.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 14 - Quizvraag

Wat staat de komma juist?
A
Automobilisten die te hard rijden, worden bekeurd
B
Automobilisten, die te hard rijden, worden bekeurd

Slide 15 - Quizvraag

Waar moet de komma?
Toen ze sliepen lagen ze stil.
A
er is geen komma
B
na Toen
C
na sliepen
D
na lagen

Slide 16 - Quizvraag

Gisteravond was de straatverlichting een uur uitgevallen.
Moet er een komma in deze zin?
A
ja
B
nee

Slide 17 - Quizvraag

Na welk woord hoort een komma?
Hé wat doe jij daar?
A
wat
B
doe
C
D
jij

Slide 18 - Quizvraag

Na welk woord hoort een komma? Meneer u vergeet uw paraplu.
A
u
B
paraplu
C
uw
D
meneer

Slide 19 - Quizvraag

Waar hoort de komma?
'......dit mag omdat hij een coach is.
A
,omdat
B
omdat,

Slide 20 - Quizvraag

Staat de komma goed?

Hij komt niet omdat, hij ziek is
A
ja
B
nee

Slide 21 - Quizvraag

Waar moet de komma?
Als je te laat komt bel je de administratie
A
laat, komt
B
komt, bel
C
bel, je
D
je, te

Slide 22 - Quizvraag

Na welk woord hoort een komma?
Ik kan uitslapen want het is weekend.
A
want
B
uitslapen
C
kan
D
is

Slide 23 - Quizvraag

Waarom staat er een komma?

Ik kocht aardbeien, cake en slagroom.
A
uitleg
B
voorbeelden
C
opsomming
D
tegenstelling

Slide 24 - Quizvraag

Welke zin is goed?
A
Ik vraag me af of het droog is.
B
Ik vraag me af of het droog is?

Slide 25 - Quizvraag

Welke zin is goed?
A
Pas op kijk achter je.
B
Pas op, kijk achter je!
C
Pas op! Kijk achter je!
D
Pas op kijk achter je!

Slide 26 - Quizvraag

Welke zin is goed?
A
Ik heb de opdrachten toch al af?
B
Ik heb de opdrachten al af.
C
Ik heb de opdrachten al af!

Slide 27 - Quizvraag

morgen gaan we met z'n allen naar karin want ze viert haar verjaardag

Slide 28 - Open vraag

als ik naar de kapper ga laat ik mijn haar altijd wassen knippen en föhnen

Slide 29 - Open vraag

Huiswerk
Thema 1, H3 taalverzorging
opdracht 1, 2, 3, 5, en 6

Slide 30 - Tekstslide