Gr ln 6e ed / chapitre 2 (ABCDEF)

• Frans
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 1

Hoe vertaal je:
een hekel hebben aan

1. aimer
2. préférer
3. adorer
4. détester

Hoe vertaal je:
de afspraak

1. le vêtement
2. la boulangerie
3. le magasin
4. le rendez-vous

Welk woord hoort er niet bij:

1. acheter
2. préparer
3. manger
4. le chocolat

Welk woord hoort er niet bij:

1. l'argent
2. la baguette
3. le croissant
4. le pain au chocolat

Hoe vertaal je:
je wilt

1. tu prends
2. tu manges
3. tu veux
4. tu aimes

Hoe vertaal je:
lopen

1. parler
2. demander
3. marcher
4. entrer

Welk woord hoort er niet bij?

1. le beurre
2. l'oeuf
3. quoi
4. le légume

Welk woord hoort er niet bij?

1. avec
2. et
3. la crêpe
4. mais

Wat is de vertaling van
Ik neem

Wat is de vertaling van
de pannenkoek

Wat is de vertaling van
de kaas

Koppel de afbeeldingen aan het bijbehorende woord.

Aimer

Manger

Le beurre

L'ognon

Wat is de vertaling van
daarna

Wat is de vertaling van
met

Koppel de woorden die bij elkaar horen

détester

Le chocolat

Préparer

Aimer

Le légume

Le repas

Regelmatige werkwoorden op -er

Welke Franse werkwoorden
(die op -er eindigen) ken je al?

En français

Werkwoorden die eindigen op -er:

Stap 1: Vind de stam-> hele werkwoord min -er
parler   - er = parl (stam)

Wat is de stam van:
danser?

      Je                         +e             Je parle

        Tu                         +es          Tu parles

    Il/elle/on           +e             Il parle

                  Nous                  +ons        Nous parlons

               Vous                  +ez            Vous parlez

           Ils/elles            +ent         Ils parlent

Chanter - habiter - regarder - écouter - danser - marcher

Stap 2:  Voeg daarna de uitgangen toe:

De werkwoorden op -er

Je / J'

Tu

Nous

Il / Elle 

Vous

Ils / Elles 

U / Jullie 

Ik

Hij / zij 

Zij

Jij 

Wij 

Vertaal: zij praten
(praten = parler)

1. Je parle
2. Tu parles
3. Nous parlons
4. Ils/elles parlent

Vertaal: wij zoeken
zoeken = chercher

1. Nous cherchons
2. Vous cherchez
3. Ils/elles cherchent
4. Tu cherches

Vervoeg het werkwoord tussen haakjes:
Je (regarder) ________ la télé.

1. regardons
2. regardes
3. regarde
4. regardent

Vervoeg het werkwoord tussen haakjes:
Elle (écouter) _______ de la musique.

1. écoutons
2. écoutes
3. écoute
4. écoutent

Wat is de jij-vorm van het werkwoord aimer?

1. aimes
2. aime
3. aimez
4. aiment

Vertaal: hij danst
(dansen = danser)

Vertaal: jullie geven
(geven= donner)

Vertaal: jij woont
(wonen = habiter)

Vertaal: ik kijk
(kijken = regarder)

Vervoeg het werkwoord tussen haakjes:
Nathalie (aimer) _____ son chien.

Vervoeg het werkwoord tussen haakjes: Pierre et Lisa (manger)___ une pomme.

Koppel de persoonlijk voornaamwoorden aan de bijbehorende uitgang

+ e

+ es

+ ons

+ ez

+ ent

Je

Tu

Il, elle, on

Nous

Vous

Ils, elles

Wat is de u-vorm van het werkwoord manger

1. manges
2. mange
3. mangez
4. mangons

Hoe vertaal je
De kaart alstublieft.

Hoe vertaal je
Wat is dat?

Hoe vertaal je
Dat is een hartige taart.

Hoe vertaal je
Eet smakelijk.

Hoe vertaal je
Alstublieft (als je iets geeft)

Hoe vertaal je
Een coca en een pannenkoek.

Wat ik goed snap is ...

Wat ik echt nog moeilijk vind is...