VWO 3 Lesson 4: Conjunctions

• Engels
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 3

Conjunctions

Conjunctions/voegwoorden

Je kunt voegwoorden gebruiken om twee dingen aan elkaar te plakken. Dat kunnen woorden, zinsdelen of hele zinnen zijn. Met een voegwoord geef je aan wat de relatie is tussen die twee dingen

Sentences without conjunctions

Same sentences with conjuctions

Voorbeelden:

He'd like to go outside, yet it is raining hard (echter: geeft een tegenstelling aan)

He will help me, if I need help (als: geeft een voorwaarde aan)

Hoe leer je dit voor de toets?

1. Leer de conjunctions  van Nederlands naar Engels en van Engels naar Nederlands
2. Zorg dat je weet wat een conjunction aangeeft, dus: opsomming, reden, gevolg, tegenstelling, keuze, tijd, voorwaarde

Grab your second device!

We left early, so we were home on time.
Wat is het doel van 'so'?

1. geeft een gevolg aan
2. legt een keuze uit
3. geeft een opsomming
4. geeft een oorzaak aan

We left early = aanleiding

we were home on time = gevolg

so -> geeft gevolg aan

This is the best store if you like gadgets.
Wat is het doel van 'if'?

1. geeft een gevolg aan
2. legt een keuze uit
3. geeft een voorwaarde
4. geeft een oorzaak aan

if you like gadgets = voorwaarde

this is the best store = resultaat

if geeft voorwaarde aan

He failed the test despite his hard work.
Wat is het doel van 'despite'?

1. geeft een tijd aan
2. legt een keuze uit
3. geeft een voorwaarde
4. geeft een tegenstelling aan

He worked hard = positief

he failed the test = negatief

despite geeft tegenstelling aan

My train got delayed

She is very rich. 

You can have chocolate

I didn't buy the dress

I'm late for work.

, she's not very happy.

vanilla ice cream.

I really loved it.

although

or

so

however

Maak af:
She was mad ... I stole her make-up.

Maak af:
Yesterday the heating was broken, ..... we wore coats in class.

John never studied for his final exam, .....he failed them all

1. so
2. whereas
3. despite
4. however

_____ the computer had recently been repaired, it still kept crashing.

1. Whereas
2. Therefore
3. Although
4. Hence

I'm not going out ___ I have a horrible cold.

1. whereas
2. since
3. then
4. but

Homework

- Study vocabulary unit 5 lesson 1

- do exercises: Unit 5 lesson 1: 5, 6, 8.1, 8,2 and 9